In zijn nauwe betekenis staat TOD voor het concentreren van wonen, werken en andere voorzieningen nabij spoorwegstations en haltes van het openbaar vervoer. Veel mensen denken daarom dat TOD per definitie gaat over het bouwen van nieuwe woningen en kantoren bij knooppunten, met hoogbouw als schrikbeeld.
Maar TOD is veel breder, zo laten Hans de Boer, Paul Chorus en Jutta Hinterleitner zien in hun essay De ontwerpresultaten in vogelvlucht: het gaat om het aanbieden van een gevarieerd programma met de juiste mix van wonen, werken en voorzieningen. Dat kan het toevoegen van winkels, kantoren, scholen of ziekenhuizen vereisen, maar net zo goed een betere ontsluiting van wandel- en fietsroutes van het station naar het stadshart of recreatieve attracties. Voorop staat dat de lokale context het uitgangspunt is.
De concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen rondom de stations levert nieuwe reizigers op, zowel mensen die het station als vertrekpunt kiezen, als mensen die er hun bestemming vinden. TOD reikt dus verder dan een station of spoorlijn: het gaat om het achterland, om de regio als geheel, daar speelt het merendeel van onze verplaatsingen zich af. TOD kan van de Zaancorridor een verbindende mobiliteitsschakel binnen de Metropoolregio Amsterdam maken, en een drager van metropolitane, ruimtelijke ontwikkelingen.
Eind 2013 verscheen Maak Plaats!, dit boek is daarop het vervolg. Waar Maak Plaats! een uitvoerige analyse bevatte van de kansen in de hele provincie Noord-Holland, daar zoomt Onder Weg! in op de kansrijkste corridor in de provincie, de Zaancorridor, die loopt van Amsterdam tot Heerhugowaard. Of eigenlijk andersom, want de hoofdstad is de magneet die de passagiersstromen. Want de hoofdstad is de magneet die de passagiersstromen ’s morgens naar zich toetrekt – ‘s avonds keren de forensen massaal weer terug. De onevenwichtige belasting van de corridor is een van de problemen die zowel professionele ontwerpteams als studententeams te lijf zijn gegaan met ontwerpend onderzoek.
Want dat is misschien wel het grootste verschil tussen beide boeken: Onder Weg! biedt geen abstracte, globale analyse, maar heel concrete ontwerpvoorstellen voor even concrete locaties. Juist ontwerpers kunnen namelijk de ruimtelijke aspecten van TOD verbeelden, verschillende schaalniveaus in samenhang bekijken en nieuwe ideeën en inzichten generen. Bovendien kregen ze de opdracht mee om zowel te kijken naar de korte termijn (‘archipuncturale’ ingrepen voor 2020), de middellange termijn (grensverleggende ingrepen voor 2035) als de lange termijn (een mind shift voor 2065).
Tijs van den Boomen geeft in de reportage Op ooghoogte een impressie van de sociale condities in de stationsgebieden die de ontwerpers als onderzoeksobject meekregen: Heerhugowaard, Castricum, Krommenie-Assendelft, Koog-Zaandijk en Zaandam Kogerveld. Maar de ontwerpstudies leverden ook veel ideeën voor de corridor als geheel, met als meest in het oog springende: het haltermodel (concentratie van de woningbouwopgave in Zaandam en ‘dubbelstad’ Heerhugowaard-Alkmaar) en de afwaardering van de provinciale weg tussen Uitgeest en Zaandam.
Er is nog een andere manier om naar de voorstellen te kijken: wat valt er in zijn algemeenheid te zeggen over de bijdrage die ontwerpers kunnen leveren aan TOD? Daarover buigen Filip Geerts en Michiel Riedijk van de TU Delft zich in het essay De doorsnede. Ze concluderen dat het een unieke kwaliteit van ontwerpend onderzoek is, dat het strategieën oplevert die niet rechtstreeks voortvloeien uit het programma van eisen. Ze onderscheiden in de voorstellen achtereenvolgens barrière-busting, heruitvinding, re-routing en het perron dat adres wordt.
Op een hoger abstractieniveau wijzen beide wetenschappers op het belang van de doorsnede bij infrastructurele opgaven als TOD: alleen daarmee kan de verhouding tussen architectuur en landschap worden begrepen.
Wat de ontwerpen voor de praktijk van de corridor betekenen, daarover voelt Anne Luijten de bestuurders uit de regio aan de tand. Hun enthousiasme blijkt groot. ‘Deze visies triggeren me om op een andere manier naar ons knooppunt te kijken,’ zegt bijvoorbeeld de wethouder van Castricum. Minstens zo belangrijk is dat de ontwerpen het ideale hulpmiddel blijken om bestuurders, inwoners en reizigers met elkaar te laten communiceren. De gedeputeerde van de provincie Noord-Holland: ‘Als visuele verbeelding vormen ze het plaatje bij het verhaal. Daarmee krijg je iets los.’ Dat geldt ook als ze niet direct toepasbaar zijn, zo zegt de wethouder van Zaanstad waarderend: ‘Als je begint met zaken die niet realiseerbaar zijn, komt het gesprek vanzelf op wat er dan wél kan.’
De ontwerpen helpen ook om de stations een eigen signatuur en identiteit te geven en zo differentiatie op de lijn te creëren. ‘Zet bijvoorbeeld niet alle woningen aan de ene kant, en het werk aan de andere kant van de lijn,’ laat de Regiodirecteur van NS optekenen, want ‘we vervoeren natuurlijk graag mensen in plaats van warme lucht.’ Harde afspraken ontbreken nog, voorlopig is verleiding nog het belangrijkste. En daarbij blijken ontwerpen een geducht wapen.