’s Maandags kwam Dirk Sijmons altijd met twee tassen naar kantoor, met daarin de oogst van een weekendje stropen bij boekhandels, museumwinkels, tentoonstellingen, antiquariaten en andere boekenbronnen. Tas na tas, week na week werd zo een bibliotheek opgebouwd die inmiddels de negentien meter lange achterwand van het H+N+S-kantoor van vloer tot plafond beslaat. Volgens de catalogus, die de indeling van de TU Delft volgt, staan er 17.476 boeken, met daaronder klassiekers als Cities of the World 1572-1617 en de zevendelige Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, maar ook obscuurdere werken als Why cats can paint.
Sinds Sijmons’ vertrek uit de directie is de aanvoer van boeken minder eclectisch geworden, maar nog steeds is de bibliotheek een lust voor de geest. En voor het oog, want zelfs de natuur kan het rijke kleurenpalet van een wand met boeken moeilijk overtreffen. Maar de bibliotheek is vooral het geheugen van het bureau.
Zoveel studies zijn al gedaan en zoveel plannen al gemaakt, dat de kans volgens directeur Hank van Tilborg verre van denkbeeldig is dat H+N+S zijn eigen verleden over het hoofd zou zien als niet elke nieuwe opdracht zou beginnen met een zoektocht in het bibliotheeksysteem. Buitenstaanders zijn ook welkom. Omdat de digitale catalogus niet online staat, moeten ze wel naar Amersfoort komen, waar ze een stoel, een tafel en koffie krijgen.
Mindset
Tijdens de tweede van de drie avonden waarop het verleden van H+N+S tegen het licht wordt gehouden, is de focus gericht op het tweede decennium, de jaren nul. Ligt het aan de crises van 2001 en 2008 dat twijfels over de effectiviteit van de landschapsarchitectuur in brede zin overheersen? Is het de aftrap van gespreksleider Paul Gerretsen, die het nieuws van de NOS aanhaalt dat het rijk de regie gaat nemen, en daarmee een schamper lachen oproept? Of is vooral de samenstelling van het gezelschap debet aan de bezorgde grondtoon – soms stijgt uit de eloquente betogen zelfs een lichte wanhoop op.
Toch begint de discussie positief: er is veel waardering voor de zorgvuldige, welhaast liefdevolle manier waarop H+N+S ontwerpateliers organiseert. Bij de ateliers worden zoveel mogelijk belanghebbenden betrokken, het verloop van de sessies wordt vooraf tot in de puntjes doordacht en geënsceneerd, en door tekenen en schetsen centraal te stellen worden de machtsverschillen tijdelijk opgeheven.
Stedenbouwkundige Enno Zuidema ziet dat H+N+S er als geen ander bureau in slaagt om mensen in verschillende richtingen te laten denken en om aan deze hersengymnastiek vervolgens scenario’s te koppelen. Volgens voormalig medewerker Ruut van Paridon heeft de ateliervorm ervoor gezorgd dat landschappelijke kwaliteit vast verankerd is geraakt in de mindset van de provincie Overijssel.
Misschien is dat positieve effect toe te schrijven aan Theo Rietkerk, de toenmalige Overijsselse gedeputeerde die het economisch belang van een mooi landschap tot speerpunt maakte, misschien aan de meer ontspannen situatie dankzij de perifere ligging, maar in ieder geval ziet Joost Schrijnen in Zuid-Holland, waar hij als directeur Ruimte en Mobiliteit de ateliervorm enthousiast binnenhaalde, alleen effect als ontwerp en onderzoek gepaard gaan met krachtig ambtelijk en bestuurlijk leiderschap. Het moet allemaal minder vrijblijvend, benadrukt hij.
De verhalen zijn prachtig, betoogt ook hooggeleerd curator Maarten Hajer een aantal keer, maar de tractie tussen ontwerpers en bestuur is allerminst vanzelfsprekend: succesvolle projecten als Ruimte voor de Rivier doen licht vergeten dat de trekkracht om de werkelijkheid in beweging te zetten vaak zwakker is dan de kracht van particuliere lobby’s. Daarmee gaat hij verder op de weg die Annemiek Rijckenberg tijdens de eerste avond al insloeg: wat beklijft uiteindelijk van alle mooie ontwerpen en alle gloedvolle visies?
Iedereen aan tafel herkent het beeld van de carrousel van ontwerpers en bestuurders die braaf zijn rondjes draait en maar zelden tot resultaat leidt. Het brengt ruimtelijk adviseur Jannemarie de Jonge tot de aansporing om plannen te gaan recyclen, en dan met name de lagenbenadering: de drieslag ondergrond, netwerk en occupatie.
Gebrek aan sturing
De moeizame relatie met de bestuurlijke werkelijkheid begint in de jaren negentig van de vorige eeuw, als minister Jorritsma de vorming van vervoerregio’s blokkeert. Ook al is overduidelijk dat problemen alleen op de regionale schaal kunnen worden aangepakt, aan het Huis van Thorbecke – rijk, provincie, gemeente – mag niet worden getornd.
En dan gaat het hard: begin jaren nul verdwijnt de Vijfde Nota ruimtelijke ordening op de valreep in de prullenbak als het tweede kabinet Kok valt vanwege Srebrenica. De daaropvolgende kabinetten Balkenende hebben weinig op met ruimtelijke sturing. Halverwege de jaren nul wordt weliswaar de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht, die de macht bij de provincies legt, maar omdat zij de discipline van de Waterstaat missen, wordt de reconstructie van de zandgebieden een sof. Van Tilborg constateert dat bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de bodem tot zijn stomme verbazing zelfs geheel ontbreekt: elke eigenaar kan zijn grond in principe benutten zoals het hem goeddunkt en deze uitgeput achterlaten.
De opheffing van het ministerie van VROM en de samenvoeging van infrastructuur en milieu moet in 2010 eindelijk de weg vrijmaken voor een integrale aanpak. In theorie is er nu één ministerie dat alle drie de niveaus uit de lagenbenadering in portefeuille heeft, in werkelijkheid zegevieren het sectorale denken en de juridische reflex – voor elke euro om een plan te maken wordt een veelvoud besteed aan adviesbureaus die de milieueffectrapportages doorrekenen, want alles moet Raad van State-proof zijn. Hajer noemt IenM dan ook het ministerie van de niet-ingeloste beloftes.
Landscape from hell
Terwijl de ontwerpwereld de regionalisering voluit omarmt, ontbreekt een eenduidige bestuurlijke opdrachtgever. Hoe fnuikend dat is blijkt bij het recente Nationale Programma Regionale Energiestrategie, de RES. In 2014 heeft Dirk Sijmons in de studie Landschap en Energie al uiteenlopende schaalniveaus verkend om het complexe energievraagstuk aan te pakken, van metropolitaan tot Europees. En directeur Nikol Dietz heeft bijvoorbeeld met De Energielinie laten zien hoe duurzame energiewinning kan worden gekoppeld aan de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Er is zeker iets te zeggen voor de indeling in dertig regio’s die uiteindelijk bij het RES wordt gekozen, maar het grote probleem is dat niemand ‘erover gaat’. De Jonge waarschuwt dat er door geothermie en smart grids een nieuwe, sturende laag ontstaat waar nog niemand grip op heeft.
Het gebrek aan samenhang in de regionale lappendeken is fnuikend. Van Paridon tekende op eigen initiatief alle plannen van de beide energieregio’s in Noord-Holland aan elkaar, het resultaat was a landscape from hell. De ontwerptekening als spiegel om bestuurders te laten zien wat de consequenties van hun keuzes zijn, dat klinkt als een wel heel bescheiden rol voor landschapsarchitecten. En toch is het essentieel dat zij die verantwoordelijkheid nemen, want het landschap is tegelijk hun muze en hun opdrachtgever. Als zij er niet voor in de bres springen, wie dan wel?
In de ruimte komt alles samen, daar kunnen spanningen en conflicten niet meer worden weggeredeneerd, daar helpt geen integraal helikopterdenken of 360-gradenpoldervisie aan. Het is volgens oud-medewerker Harma Horlings de taak van landschapsarchitecten om tegenstellingen te verzoenen in een uitgekiend ontwerp. Of om op zijn minst onverbiddelijk te laten zien ‘dat het niet past’.
Zal de Omgevingswet soelaas gaan bieden? Zelfs de bestuurlijke tijgers aan tafel, Hajer en Schrijnen, zijn er nog niet in geslaagd om de nieuwe wet te doorgronden: het lijkt wel bewust beleid om de complexiteit nog verder te vergroten. Reden voor Hajer om te pleiten voor een landelijk instituut dat beleid en plannen consequent ruimtelijk toetst. Dat zou bijvoorbeeld het CRa kunnen zijn, het College van Rijksadviseurs.
Zachte kracht
H+N+S is op alle niveaus diep verweven met de moderne Nederlandse landschapsarchitectuur. Bij het alternatieve landschapsschrijversboekenbal spelde Dirk Sijmons in 1998 de toenmalige rijksbouwmeester Wytze Patijn bijvoorbeeld twee oranje klompjes op, bij wijze van benoeming tot tijdelijk rijkslandschapsbouwmeester. Het duurde slechts een paar jaar voordat deze ludieke actie succes had en de functie werkelijkheid werd, Sijmons werd zelf de eerste die haar bekleedde. Zijn opvolgster kwam uit de H+N+S-stal, net zoals haar opvolger.
Vlak na de drie debatavonden over de geschiedenis van H+N+S verscheen de publicatie over de elfde Eo Wijersprijsvraag: Verrukkelijk landschap. Naar een aantrekkelijk en vitaal platteland. Daarin staan niet alleen de winnaar (De Eeuwige Bron van H+N+S) en de andere inzendingen die de tweede ronde hebben gehaald, waaronder nog een tweede plan van H+N+S, maar ook een concluderende beschouwing van de hand van Dirk Sijmons. Een beetje complotdenker hoeft niet eens te weten dat Joost Schrijnen voorzitter van de Wijersstichting is en De Jonge jurylid, om het bewijs voor vriendjespolitiek geleverd te zien. Maar ja, aanhangers van samenzweringstheorieën lezen het 36 pagina’s tellende essay Wat niet kan, is nog nooit gebeurd dan vast ook niet.
Van triomfantalisme is in de beschouwing namelijk geen sprake. Sijmons beperkt zich niet, zoals de opdracht luidde, tot de Eo Wijersprijsvraag zelf, maar betrekt ook zeven andere recente prijsvragen, studies en experimenten rond de landbouwtransitie erbij. Hij constateert dat er ‘een stapel ideeën ligt waar nog weinig mee wordt gedaan’ en werpt de vraag op: ‘Is dit doorwerking? Of is het een ingewikkelde surplace?’
Optimisme ligt in de aard van de ontwerper besloten, dus breekt hij, opnieuw, een lans voor de ‘zachte kracht’ van ontwerpen: blijf oefenen, want daarmee creëer je, ook bij bestuurders, een body of knowledge, die klaarligt op het moment dat er een doorbraak komt. Hij memoreert Lely, die al zes plannen voor de Afsluitdijk had gemaakt, ‘voordat de watersnoodramp van 1916 de kogel door de kerk joeg’.
Plan Ooievaar, waarmee het grote avontuur van H+N+S begon, kreeg pas echt vleugels door de bijna-overstroming van de rivieren in 1995. De afgelopen drie jaar is verdroging uitgegroeid tot een nationaal probleem. Zal een nieuwe droge zomer in 2021 de urgentie dan eindelijk zo groot maken dat De Eeuwige Bron versneld wordt uitgevoerd?
Gespreksdeelnemers (in volgorde van optreden)
Enno Zuidema (1968) groeide op aan de rand van Lelystad, waar de rietvelden langzaam plaatsmaakten voor akkers. Een klein dijkje bleef als restant in het veld liggen, onder de wilg bouwde hij hutten. Aan het eind van het fietspad lag het kanaal, waar hij zwom, schaatste en roeide. In de buurt woonden veel landschapsarchitecten, stedenbouwers, onderwijzers – allemaal bezig met het ontwikkelen van de polders.
Het landschap van zijn dromen wordt benaderd door Vlieland: op het duin bij De Lange Paal zie je de Waddenzee en de Noordzee in één oogopslag, de eilanden rijgen zich aaneen in een lange rij.
Zuidema studeerde stedenbouw aan de TU Delft, werkte bij gemeente Rotterdam en bij Maxwan totdat hij in 1988 zijn eigen bureau begon in Rotterdam en later in Groningen. Hij begeleidde onder andere veel participatietrajecten en verdiepte zich in Deep Democracy. In 2018 keerde hij terug naar Rotterdam als hoofd stedenbouw bij MVRDV.
Ruut van Paridon (1970) is geboren in Bussum. Het Gooi was een landschap van een ongekende vrijheid, meteen buiten het dorp begonnen het bos en uitgestrekte heide. Later, toen hij een jaar op zestien was, mocht hij op één van de mooiste plekken een voormalige privékwekerij gebruiken om te experimenteren met planten en manieren van beheer.
Een van zijn droomlandschappen zijn de eeuwenoude bossen van het Engelse New Forest. In dit oorspronkelijke jachtgebied lopen paarden, koeien en varkens vrij rond, bewoners omzomen hun tuinen met wildroosters en rasters. Het is de omkering – de natuur heeft alle vrijheid, terwijl de bewoonde wereld juist is ingesloten – die verrast, prikkelt en aan het denken zet. De natuur heeft voorrang.
Na zijn opleiding aan de middelbare tuinbouwschool in Houten en de Hogeschool Van Hall Larenstein is Van Paridon direct aan de slag gegaan bij H+N+S. Eerst als ontwerper, na zijn vervolgstudie aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst als landschapsarchitect. In 2007 begon hij met Karen de Groot een eigen bureau.
Joost Schrijnen (1947) herinnert zich van vroeger de ritjes met de open tram over de nog altijd majestueuze Scheveningseweg (uit 1653), het bewaakte zeezwembad voor de gewone man (niet te verwarren met het Luxe Bad) en de promenade met de door de Duitsers helaas afgezaagde ijzeren balustrade, waarvan de gaten nog in de mooie granieten rand zichtbaar waren.
Het landschap van zijn dromen is daar, waar de avondzon aan de einder in zee zakt, of het nu Ujung Pandang op Celebes is, het strand van Zeeuws-Vlaanderen of het door Siza ontworpen restaurant in de branding van de oceaan bij Porto.
Schrijnen studeerde stedenbouwkunde aan de TU Delft en was onder andere programmadirecteur voor de Zuidwestelijke Delta, directeur Structuurvisie Almere 2030, directeur Ruimte en Mobiliteit bij de provincie Zuid-Holland, lid van de directie van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting Rotterdam en hoogleraar aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft. Met zijn adviesbureau Ruimte voor Ontwikkeling werkt hij aan de toekomst van de Vlaamse Kust en de Hollandse Delta, en aan de samenhang tussen mobiliteit en ruimte in stedelijke netwerken in Nederland. Hij is voorzitter van de Eo Wijersstichting.
Maarten Hajer (1962) groeide als tiener op in Beek-Ubbergen. Iedere ochtend de stuwwal op, ’s middags in vliegende vaart er weer af. Vanuit huis uitzicht op het dorpje Persingen in de Ooijpolder, bij hoogwater waren de grote duwbakcombinaties op de Waal in de verte zichtbaar.
In zijn droom laat hij de platbodem de Neeltje droogvallen op de Engelsmanplaat, achter hem trekt het water zich krachtig terug in het zeegat richting Schier. Hij stapt van boord, krabbetjes rennen voor hem uit en hij loopt door tot hij niet verder kan. Hij laat de weidse leegte op zich inwerken, twee voeten stevig op de zeebodem. Kijkend over het wad denkt hij na over de toekomst van dit landschap in de komende decennia.
Hajer is hoogleraar Urban Futures aan de Universiteit van Utrecht en voormalig curator van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR, 2016) en de tentoonstelling Places of Hope (2018). Hij was van 2008 tot 2015 de eerste directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving.
Jannemarie de Jonge (1961) woonde als kind op de grens van dorp en boerenland, onder de rook van het uitdijende Eindhoven. De melktank verving de melkbus, de zandwegen werden geasfalteerd, natuurgebied het Nuenens Broek werd met struinpaden opengelegd voor wandelaars.
Haar droomlandschap is het zicht vanaf de Plompetoren aan de Oosterschelde. Het is de combinatie van de rijke historie van een verdronken dorp, de grutto’s en wulpen in de inlagen, de zeehonden op de zandbanken, de ingenieurskunst van de kering die ons veiligheid biedt, de windturbines die het contrast versterken en daarachter de eindeloze zee. Een landschap tussen hoop en vrees.
De Jonge studeerde landschapsarchitectuur aan Wageningen Universiteit, waar ze ook promoveerde. Als landschapsarchitect werkte ze achtereenvolgens bij de gemeente Ede, de provincie Noord-Brabant en onderzoeksinstituut Alterra. Sinds 2007 is ze als oprichter en partner verbonden aan Wing, adviseurs Ruimte en Ontwikkeling. Op 1 december 2020 werd De Jonge benoemd als rijksadviseur voor de fysieke leefomgeving.
Harma Horlings (1962) groeide op in Zuidoost-Drenthe, waar ze haar vader als boer de laatste hoogveengebieden zag ontginnen. Het was een eindeloos landschap van lange kanalen, bomenrijen en bebouwingslinten, waar ze pas véél later de schoonheid van in zou zien.
Haar droomlandschap is Beach 036, een panoramisch landschapsbeeld van de Franse fotograaf Marc Harrold. Je ziet silhouetten van mensen die op verschillende tijdstippen zijn gefotografeerd op een bijna onzichtbare overgang van land naar water – bij uitstek een beeld dat gaat over ruimte en tijd.
Horlings studeerde landschapsinrichting aan Van Hall Larenstein in Velp en landschapsarchitectuur aan de Academie van Bouwkunst Amsterdam. Aansluitend werkte ze dertien jaar bij H+N+S. Sinds 2006 is ze senioradviseur landschap bij Staatsbosbeheer, daarnaast is ze als gastdocent verbonden aan onder meer de Amsterdamse Academie van Bouwkunst.