Monumenten – dat waren altijd vooral oude kerken en zeventiende-eeuwse panden met mooie geveltjes. Maar ook steeds meer steenfabrieken, watertorens, pakhuizen en rijstpellerijen worden van de slopershamer gered. De ‘wortels van de industriële samenleving’ dienen tegenwoordig als woning, theater of museum. Rond de eeuwwisseling verscheen een nieuwe generatie fabrieken aan de oevers van de Zaan: monumentale panden met kantelen en torens, grote bakstenen pakhuizen met rijen rondboogvensters, elegante betonnen silo's, gevels met Art Deco-motieven. Inmiddels zijn deze fabrieken van het stoomtijdperk voorbijgestreefd door de technische ontwikkelingen en hebben ze hun besteming verloren. Veel is al verdwenen: rijstpellerij 'De Unie', olieraffinaderij 'Wormerveer', het complete fabriekscomplex van Duyvis, het ijspakhuis van Dil. Maar ondanks deze sloopdrift – waarvan een deel illegaal – is de Zaanstreek nog steeds een van de best bewaarde industrielandschappen van begin deze eeuw. In een bocht van de Zaan ligt nog een deel van de rijstpellerijen die tot de Eerste Wereldoorlog de Zaanstreek beheersten. Van een afstand lijkt het een vlakke wand, maar in werkelijkheid zijn het losse pakhuizen die in de loop van tientallen jaren naast en achter elkaar zijn gebouwd. De brandgangen, voor een deel overdekt en inpandig, getuigen nog daarvan. Jan Constant (66) kocht in 1973 twee van de vijf pakhuizen die samen het complex Hollandia vormen om er zijn timmerfabriek te vestigen. 'Ze stonden al tien jaar leeg en niemand was in die tijd geïnteresseerd in die pakhuizen. Ik kocht ze voor een prikkie, ik geneer me nu om het bedrag te noemen.' Aanvankelijk gebruikte Constant alleen de begane grond, maar met de groei van de opdrachten breidde hij uit naar boven. Voor de aanleg van een goederenlift brak hij de betonnen vloeren open op de plaats waar vroeger een hijsgat zat ter grootte van twee baaltjes rijst. Midden jaren tachtig liep de hoeveelheid werk terug en de pakhuizen kwamen opnieuw leeg te staan. Een loslopende kunstenaar vroeg of hij er zijn atelier mocht beginnen en zo begon pakhuis Bassein een derde leven als bedrijfsverzamelgebouw. De huurders betalen het bouwmateriaal, Constant bouwt de wandjes, trappen en vluchtwegen. Ruimte na ruimte heeft hij het pakhuis met eigen eigen handen verbouwd. Zelf bewoont hij Java, het tweede pakhuis, hij zwemt in de ruimte. Op een van de verdiepingen, een zaal van vijfhonderd vierkante meter met een woud van kolommen, liggen tienduizenden eikehouten tafelpoten die overbleven uit zijn timmerfabriek, op een andere verdieping heeft hij een werkplaats voor zijn boten. Op het dak is hij bezig met letters van een meter hoogte die hij uit zink heeft gemaakt. Hij wil dat de naam 'JAVA' weer trots uitkijkt over de Zaan, net zoals vroeger. En daarvoor wacht Constant niet op de overheid. Dat hij in een monument woont heeft hij uit de krant moeten vernemen: 'Ik heb daar nog nooit iets van gemerkt.' Vooral in de jaren zeventig en tachtig zijn veel fabrieken gesloopt. Hele bedrijfstakken gingen ten onder en fabrieken waren synoniem met vervuiling, uitbuiting en werkloosheid. Gemeentebesturen waren er op gebrand om deze herinneringen uit te wissen. De gebouwen gingen tegen de vlakte en de grond bleef soms vele jaren braak liggen. De sporen van de textielindustrie in Twente en Tilburg zijn zo bijna geheel verdwenen. In Almelo is slechts één fabriek van de sloop gered door de herbestemming tot bedrijfsverzamelgebouw, een succesvol project met elf startende bedrijven en een school. De nieuwe bestemming redde niet alleen deze fabriek tegenover het station, maar revitaliseerde ook de omgeving. De afgelopen jaren groeit het verzet tegen achteloze sloop van karakteristieke en gezichtsbepalende gebouwen, de belangstelling voor de 'wortels van de industriële samenleving' neemt toe. Eerst waren er de pioniers: krakers die oude fabrieken in gebruik namen en amateur industrieel archeologen die zich verspreid over het land aaneensloten in ruim vijftig stichtingen en verenigingen, van de Nederlandse Watertoren Stichting tot de Werkgroep Industrieel Erfgoed Helmond. Niet alleen excentriekelingen en intellectuelen maken zich druk om het industriële erfgoed. In Winterswijk proberen oud-werknemers de voormalige tricot-fabriek te behouden om de sporen van hun werkzame leven te bewaren. De monumentenstatus is onvoldoende waarborg voor het behoud van industriële gebouwen, zeker nu het budget van Monumentenzorg de afgelopen tien jaar meer dan gehalveerd is. Bovendien komen de meeste fabrieken niet in aanmerking voor erkenning als oficieel monument. Voor het duurzame behoud van het industriële erfgoed is een nieuwe bestemming dus essentieel: voor een lege fabriek geeft niemand geld. Inventieve voorbeelden van herbestemming zijn er genoeg: een klimwand in een fabriek (Haarlem), een restaurant in drie kalkovens (Meppel), een operazaal in een gashouder (Amsterdam), een hotel in een directiekantoor (Rotterdam), oefenruimtes in een bunker (IJmuiden). Uit een inventarisatie van 682 projecten bleek herbestemming tot woningen favoriet met ruim een kwart van de gevallen. Op de tweede plaats komt de ombouw tot museum of attractie, en overheidsfuncties nemen de derde plaats in. Bedrijfsverzamelgebouwen komen met twaalf procent op de vierde plaats. Uiteraard is herbestemming ingewikkelder dan sloop en nieuwbouw. Vaak is het een puzzel van ongelijksoortige belangen: respect voor de historische waarde, eisen van veiligheid, toetreding van daglicht en brandwerendheid, verouderde bestemmingsplannen, parkeerproblemen, vervuilde grond, stadsvernieuwing, buurtinspraak, rendementseisen van huiverige financiers. Doordat er zo veel partijen bij betrokken zijn is de weg lang, met alle kansen op ontsporing vandien. Een ontwikkeltijd van zeven à acht jaar blijkt meer regel dan uitzondering. Hoe langer het proces duurt hoe groter de kans dat het spaak loopt. Alleen al door de fysieke verpaupering van het gebouw door vandalisme en brandstichting. Langzaam wordt een gebouw dan een gevaar voor zijn omgeving en komt sloop dichterbij. Projectontwikkelaars schrikken vanwege de complexiteit terug voor herbestemmming, zij willen willen volume neerzetten en kiezen voor standaardoplossingen. Greenfielding – nieuwbouw op een weiland – past veel beter bij hun werkwijze dan zorgvuldig wikken en wegen. Herbestemming is geen nieuwe vinding. Door de eeuwen heen was het de normaalste zaak van de wereld om een nieuwe functie te zoeken voor een gebouw dat zijn bestemming had verloren. Het was economisch eenvoudig onverantwoord om gebouwen af te breken. Ook in deze tijd zijn sommige vormen van hergebuik onomstreden, zoals de verbouw van pakhuizen aan de Amsterdamse grachten tot woonhuizen. Niemand zeurt bij deze panden over de kosten van de verbouwing of over de lage ruimtes. Bij oude fabrieken en industriële gebouwen blijkt dat minder vanzelfsprekend. Een van de eerste grote herbestemmingsprojecten van industrieel erfgoed waren de pakhuizen aan het Amsterdamse Entrepotdok. Dwars tegen de toen levende opvattingen is architect Joop van Stigt erin geslaagd om een wand van een kilometer pakhuizen te verbouwen tot 150 woningen en 4 000 vierkante meter bedrijfsruimte. Het uitkernen van de gebouwen – ze waren veel te diep en daarom is het middenstuk eruit gehaald – was eind jaren tachtig een revolutionaire vondst. Niet minder spectaculair was het feit dat de verbouwing binnen de begroting bleef, terwijl de Amsterdamse afdeling Volkshuisvesting een exploitatietekort van zeven à tien miljoen gulden had voorspeld. De prijs per woning bleef onder de 90 duizend gulden, de norm voor woningwetwoningen, waarmee Van Stigt aantoonde dat herbestemming ook financieel rendabel was. Als hoogleraar onderhouds- en renovatietechniek aan de universiteit van Delft, hamert Van Stigt op de economische afwegingen: 'Het totale onroerend goed van Nederland heeft een waarde van zo'n 1 500 miljard gulden en per jaar kunnen we maximaal voor tien miljard nieuw bouwen. Dat is minder dan één procent. Hergebruik is dus onontbeerlijk, het is pure kapitaalvernietiging om gebouwen af te breken.' Ook de grote hoeveelheid leegstaande kantoren – 2,7 miljoen vierkante meter – illustreert het afnemende belang van nieuwbouw en de noodzaak tot zinvolle herbestemming. Vooral de boekhoudmethode van de overheid moet het bij Van Stigt ontgelden: 'De sloopkosten worden verdoezeld. Die moeten eigenlijk worden toegerekend aan de nieuwbouw in plaats van ten laste te komen van de algemene middelen. Dan zou blijken dat herbestemming veel goedkoper is. Bovendien komt het echte prijskaartje van sloop steeds meer boven tafel. Vijf jaar terug kreeg je nog geld voor het puin, nu betaal je zevenhonderd gulden om een volle container te mogen storten.' Hierdoor kan bodemvervuiling voor hergebruik soms zelfs gunstig zijn. Gebouwen laten staan betekent minder afgraven en daardoor lagere kosten dan afbreken. Economische argumenten zijn niet zaligmakend voor de 'chauvinistische Amsterdammer' Van Stigt. Vol vuur betoogt hij: 'Van de stad moet je afblijven, laat staan wat er staat. Mensen hebben de oriëntatiepunten van markante, historische gebouwen nodig, die bestrijden de onzekerheid. En als je iets afbreekt, moet je de stad iets teruggeven dat respect heeft voor de structuur en opbouw van de omgeving. En niet zoals de meeste architecten doen, onaneren waar iedereen bij staat.' De waardering voor de negentiende eeuw groeit. Het besef dringt door dat een originele betonnen Jugendstil watertoren meer waard is dan het zoveelste grachtenpand. Maar niet alleen de 'pure' stromingen als Jugendstil en het Nieuwe Bouwen krijgen meer aandacht. Als reactie op het in Nederland zo lang heilig verklaarde modernisme en functionalisme, staan ook het eclectisisme en de neo-stijlen van de negentiende eeuw in de belangstelling. 'De gebouwde omgeving vormt bij uitstek het geheugen van de samenleving, dat op gepaste en ongepaste momenten verwijst naar de ambities uit een ver verleden', stelt het Stimuleringsfonds voor Architectuur. Om dat geheugen te behoeden wil het fonds geen brave, puur restauratieve aanpak, maar wil ze de kwaliteit van het verleden confronteren met een zelfbewuste, actuele architectuur. Herbestemming sluit uitstekend aan bij deze opvatting. Ook de overheid krijgt meer belangstelling voor het recente verleden. Voor het Deltaplan Cultuurbehoud liet het ministerie van WVC een inventarisatie maken van de jongere stedebouw en bouwkunst. Dit Monumenten Inventarisatie Project 1850-1940 leverde 165 000 objecten en 700 bijzondere gebieden op. Het ministerie laat nu bepalen wat behouden moet blijven, maar vooral ook wat zonder scrupules kan worden gesloopt. Naar schating 15 000 gebouwen zullen de status van monument krijgen en zullen worden toegevoegd aan de reeds erkende 45 000 'oude' monumenten. 'Bij de selectie moet niet alleen worden gekeken naar de architectonische en esthetische waarde. Want fabrieken zijn niet als kunst gebouwd', stelt Hildebrand de Boer van het Projectbureau Industrieel Erfgoed (PIE) dat eind 1991 is opgericht door WVC. Selectief Behoud is een van de zes actiepunten van het PIE, en dat moet ervoor waken dat de meest kenmerkende fabrieken en industriële monumenten bewaard blijven, zo veel mogelijk in hun oorspronkelijk staat. De situatie is niet in elke branche even alarmerend. Van de oorspronkelijke zevenhonderd stoomgemalen zijn er een twintigtal omgebouwd tot museum en enkele hebben zelfs nog werkende stoommachines. Gemalen spreken dan ook tot de verbeelding: de strijd tegen het water, de machtige stoommachines, de kasteelachtige bouw. Maar de sporen van bijvoorbeeld de strokartonindustrie, met zijn associaties van uitbuiting en zwaar werk, zijn bijna verdwenen. Een van de laatste exemparen, 'De Toekomst' in Scheemda (Groningen), stort ondanks haar hoopvolle naam langzaam in. Niet alleen uit financiële noodzaak legt het PIE nadruk op herbestemming als manier om fabrieken te behouden. 'Historische gebouwen worden zo gedwongen om hun actuele nut bewijzen', zegt Hildebrand de Boer. De zoektocht naar een nieuwe bestemming moet beginnen bij het gebouw zelf: welke nieuwe functies zou het kunnen herbergen, welke 'rek' zit er in het gebruik. Ook de historische waarde moet worden bekeken: waarvoor werd het gebouw in de loop van de tijd gebruikt en in hoeverre moet die geschiedenis bewaard blijven of op zijn minst gerespecteerd worden? Een wisselkantoor of bordeel in een kerk zal veel gelovigen een nare bijsmaak geven. Pas op basis van zo'n analyse kan volgens Ed Schulte, architect en docent Bouwproduktietechnologie aan de TU Eindhoven, worden gezocht naar nieuwe gebruikers. Een abstract haalbaarheidsonderzoek vindt hij onzin: 'Ook bij herbestemming geldt dat het maar net is wat de gek ervoor geeft. Als er nog geen nieuwe gebruiker bekend is, kun je nog niet praten over kosten en baten.' Toch wordt in de praktijk meestal bij de nieuwe bestemming begonnen, en niet bij het gebouw. Iemand ziet een lege fabriek en heeft een droom die hij daarin wil realiseren. Vaak is een museum het eerste idee en ook de plannen voor theaters, muziekzalen en cultuurcentra zijn legio. Gevolg is een stroom van plannen die economisch niet haalbaar zijn, de succesvolle uitzonderingen als de De Pont Textielfabriek in Tilburg en de Westergasfabriek in Amsterdam niet te na gesproken. Bovendien verliest een gebouw bij de bestemming tot museum zijn terloopsheid, zijn onnadrukkelijkheid. Als het museum dan ook nog is gewijd aan het produktieproces dat er ooit plaatsvond ontstaat een dubbele conservering, het verleden is dood verklaard en het lijk is netjes opgezet. Veel minder aansprekend dan de culturele plannen zijn de fabrieken die als fabriek een nieuw leven beginnen. Een fraai voorbeeld van deze vorm van herbestemming is de Lassi-fabriek aan de Zaanwand, naast de pakuizen van Jan Constant. Omringd door bakstenen pakhuizen domineert de witte, 32 meter hoge betonnen silo de fabriek. Het complex is gebouwd tussen 1893 en 1913 als de eerste stoomgortpellerij van Nederland. Voor het snelkoken van rijst werd in 1962 achter het complex een noodfabriek gebouwd. Midden jaren tachtig was de markt voor gort en havermout verdwenen en was het gebouw voor snelkookrijst aan vernieuwing toe. 'We konden toen in een weiland een nieuwe fabriek neerzetten of de oude, leegstaande panden benutten', zegt bedrijfsleider J. van Beek. 'Normaal bouw je een hal om kant-en-klare machines heen, maar wij moeten onze machines zelf ontwerpen. Daardoor waren we flexibel.' Van Beek werd enthousiast en begon te tekenen en te rekenen. 'We hebben het produktieproces om de silo heen gevlochten. De stegen tussen de pakhuizen, waar vroeger de gort met paard en wagen werd gelost, konden we gebruiken voor elektronica, computerbesturing en pneumatische transport. Doordat de bestaande silo groter is dan strikt noodzakelijk, hebben we bij hergebruik extra opslagruimte en kunnen we onze rijst inkopen als de prijs laag is. We zijn er niet om panden in stand te houden dus we moesten keihard aantonen dat herbestemming rendabel was.' Tussen '88 en '92 werd in de oude pakhuizen een hypermoderne fabriek gebouwd voor rijstkoken in volcontinu-proces. Alleen de voorzijde, aan de kant van de Zaan, is nog niet opgeknapt. Van Beek: 'Restaureren in de oude staat is drie ton duurder dan alleen water- en winddicht maken. Dat betekent dus 300 duizend gulden waar bedrijfseconomisch niets tegenover staat. Maar ja, wij werken ook liever mooi, dus ik hoop de directie van Douwe Egberts, ons moederbedrijf, toch te overtuigen.' Als de voorzijde wordt opgeknap zal de naastgelegen rijstpellerij Mercurius, eveneens eigendom van Lassi, nog meer uit de toon vallen. Dit witte, betonnen gebouw met zeldzame Art Deco-gevelornamenten staat leeg, de ramen zijn rijen holle ogen, de gevel bladdert. Het oordeel van Van Beek is hard: 'We hebben dat pand niet nodig en het kost ons alleen maar geld. Helaas staat het op de monumentenlijst en wil het maar niet instorten.' De werkwijze van Lassi is volgens architect Henk te Selle, bouwadviseur bij Twijnstra Gudde, een uitzondering. Meestal constateert hij bij eigenaren en ondernemers onwil tot herbestemming. In 1992 deed hij onderzoek naar de nieuwe huisvesting van twee fuserende bedrijven. Tegen de aanvankelijke verwachting in bleek het oude hoofdkantoor in Amsterdamse School-stijl uitstekend te hergebruiken. 'De opdrachtgever was teleurgesteld want herbestemming is niet spectaculair genoeg', vertelt Te Selle. 'De vertrekkende directeur wilde met een modern gebouw zijn eigen mausoleum neerzetten. Tegen het advies in werd een juweeltje van een gebouw gesloopt.' Vaak blijkt een onderzoek naar de mogelijkheden van hergebruik een rituele dans om het geweten te sussen. Te Selle betreurt dat: 'Vaak hebben oude gebouwen heel wat meer kwaliteit dan de bordkartonnen flauwekul die nu langs de snelwegen wordt neergesmeten. Greenfielding is makkelijker en overzichtelijker dan een bestaand gebouw aanpassen, maar het is absoluut onzinnig in een volgebouwd land als Nederland.' Afstemming van vraag en aanbod ziet Te Selle als het grootste probleem. 'Voor elk gebouw is een bestemming te vinden. Maar makelaars gaan er ten onrechte van uit dat herbestemming duurder is. Dus duurt het te lang om een nieuwe eigenaar te vinden en wordt er gesloopt.' Ook architect en docent Ed Schulte ziet de meeste plannen zo stuklopen: 'Niemand heeft zicht op de panden die leeg staan, laat staan op panden die leegkomen. Makelaars niet, maar ook gemeenten en provincies niet. Alleen de fiscus weet het, via de onroerend goed belasting, maar die weigert de informatie vrij te geven.' In opdracht van het PIE onderzoekt Schulte nu de mogelijkheden om een landelijke pandenbank op te zetten, die vraag en aanbod bij elkaar moet brengen. Door het verdwijnen van fabrieksactiviteiten beschikken veel steden over oude industriegebieden vlakbij het centrum. Indertijd zijn deze gebieden aan de stadsrand gebouwd, maar de stad ligt er reeds lang omheen. Het zijn industriële landschappen die in de loop der tijd organisch zijn gegroeid, zoals de IJ-oevers in Amsterdam, de Kop van Zuid in Rotterdam, het terrein van Sphinx Céramique in Maastricht, de Philipsfabrieken in Eindhoven, de Marine-terreinen in Den Helder. Stadsbesturen krijgen weliswaar meer oog voor het historisch belang van de oude fabriekspanden die er staan, maar nog steeds gaan de meeste tegen de vlakte onder druk van projectontwikkelaars en particuliere financiers. Het tekort aan woningbouwlocaties is een tweede bedreiging van de oude panden. Vooral in de grote steden is de nood zo hoog gestegen dat de stadsbesturen een begerig oog laten vallen op elke plek die vrijkomt. Op zich kan de herbestemming tot woningen wel rendabel zijn, maar met nieuwbouw kunnen op die plek nu eenmaal veel meer woningen worden gerealiseerd. Een geslaagde herbestemming van een heel complex is het voormalige Drinkwaterleidingterrein (DWL) in Rotterdam. Om de cholera-epidemieën een halt toe te roepen werd in 1874 aan de Maas een drinkwaterfabriek gebouwd met bezinkbassins, filterbakken, labortorium, stoommachines, pompstation en natuurlijk een watertoren. Honderd jaar werd hier schoon drinkwater voor de stad geproduceerd, tot in 1973 een modernere drinkwatervoorziening noodzakelijk was. De aanvankelijk geplande kaalslag werd doorkruist door Utopia, een vereniging van Delftse architecten en vormgevers. De toenmalige wethouder Kunstzaken gaf hen toestemming om in de watertoren te wonen en werken. Utopia wilde de structuur van het terrein en de bestaande bebouwing handhaven en slaagde er tot haar eigen verbazing in om de gemeente te overtuigen. De vorm van de grote bezinkbassins is bewaard en ook de oude bebouwing in een stompe hoekvorm. De nieuwbouw in drie lagen volgt de maatvoering van de oude bassins en aan de Maasoever verschenen hoge torenflats met koopwoningen. Het terrein is nog steeds dun bebouwd, zeker voor een lokatie die zo dicht bij het centrum ligt. De oorspronkelijke gebouwen hebben een nieuwe bestemming gevonden, zelfs de kleine gemaalhuisjes die worden verhuurd als opslagruimtes en ateliers. In het grillige, eclectische pompstation zitten nu buurtvoorzieningen voor de aanpalende wijk Kralingen, waaronder een trouwzaal. De watertoren, die eveneens is opgebouwd in een mengeling van stijlen, met torentjes, hoekpilasters en hier en daar een Moors ornament, bevat zeven woningen, een groot kantoor en een restaurant. De snelfiltergebouwen zijn veel strakker van vorm. Deze zijn tussen 1929 en 1950 ontworpen door Van der Steur, de architect van museum Booijmans van Beuningen. 'Intuïtie en verbeeldingskracht, die eigenschappen zijn bij het vinden van een nieuwe bestemming voor een oud gebouw belangrijker dan onderzoek en inventarisatie', zegt architect Rob Ligtvoet van Kraaijvanger Urbis. Zijn bureau met honderd medewerkers is gehuisvest in het middelste van de drie snelfiltergebouwen. Van nostalgie kan deze ontwerper van het nieuwe hoofdkantoor van Nationale Nederlanden in Den Haag bezwaarlijk worden beschuldigd. Hij koos voor een oud industrieel pand omdat hij dat een beter visitekaartje vond dan nieuwbouw van eigen hand: 'Voor een architectenbureau is een eigen ontwerp al snel te nadrukkelijk, klanten zijn dan bang dat ze ook zoiets zullen krijgen.' Bij de eerste aanblik van het gebouw uit 1941 was hij meteen stapelverliefd: 'Je moet het zien, je moet door de ruïne en het verval heen kijken. Dat het een jaar duurde om de knoop door te hakken kwam door de makelaars die we om advies vroegen. Eensluidend zeiden die: "Afblijven, niet doen." Nu staan ze in de rij als ik zou willen verkopen.' De structuur van het filtergebouw dicteerde het herontwerp. Op de donkere begane grond zijn opslagruimtes, de maquêtewerkplaats, de lichtdrukkerij en het archief vanaf 1890. Op de eerste verdieping, boven op de waterbakken, is een open werkvloer met tekentafels en computers. Ligvoet: 'Vroeger zaten we in een anoniem kantoorpand in de binnenstad, verspreid over vijf verdiepingen. Een open, horizontale werkruimte leidt tot meer contact, meer uitwisseling. Met dezelfde investering hebben we hier meer charme en genot. Zo'n centrale hal van zeven bij vijftig meter, dat is pure meerwaarde, die zou nooit in een programma van eisen voorkomen.' Oude gebouwen zijn langzamerhand zeer gewild en de kandidaten voor herbestemming staan in de rij. 'In de Randstad is al niets meer te krijgen', klaagt een kleine Rotterdamse vastgoedadviseur die voor een zacht prijsje oude fabrieken opkoopt, ze zo minimaal mogelijk verbouwt tot bedrijfsverzamelgebouw en ze verhuurt aan startende ondernemers. 'Om enigszins rendabele investeringen te doen moet je tegenwoordig in de buitengewesten zijn, in Groningen, Friesland, Drenthe, Limburg.' En tegelijkertijd wordt er nog steeds veel gesloopt. Zoals de pakhuizen en loodsen in het Oostelijk havengebied in Amsterdam en zoals het complex van drukkerij Enschedé in het centrum van Haarlem. Deze tegenspraak tussen populariteit en sloop wordt veroorzaakt door de complexiteit van het herbestemmingsproces. Het ontbreekt alle betrokken disciplines – van makelaars tot architecten en van beleggers tot gemeenten – aan handzame, gerichte kennis. Daarom hebben Twijnstra Gudde en het PIE samen de succes- en faalfactoren bij tien projecten onderzocht. Zij komen tot vijf stellingen. In de eerste plaats moet er een gek zijn die het project trekt, iemand die er voor gaat. Verder is krachtige medewerking van de gemeente een absolute voorwaarde. Subsidie is niet eens het belangrijkste, vooral in de bestemmingsplannen moet de gemeente duidelijk voor herbestemming kiezen. Daarnaast blijken beleggers en financiers bang om hun vingers te branden en zien ze te weinig rendement. Ook is er gebrek aan creativiteit en verbeeldingskracht: te snel wordt de conclusie getrokken dat een gebouw niet meer functioneel is. De laatste stelling is het meest omstreden: nostalgie is de enige drijfveer, er wordt te weinig vanuit een beleggingsoptiek gewerkt. Als een wesp gestoken reageren de meeste hergebruikers en architecten op deze stelling. Ed Schulte zegt bijvoorbeeld: 'Nostalgie is absoluut mijn drijfveer niet, ik word veel eerder gedreven door utiliteitsdenken. Er staat een gebouw en je gaat kijken wat je daarmee nog kunt doen. Als dat nostalgie is, dan kan ik met evenveel recht zeggen dat de tegenwoordige architecten uitsluitend bezig zijn met het oprichten van monumenten voor zichzelf.'
Taal / Language
Boeken
- Asfaltreizen – Een verkenning van de snelweg
- Binckhorst Magazine
- De marktgids voor Amsterdam
- De mobiele stad – Over de wisselwerking van stad, spoor en snelweg
- De Ronde van U.
- De vierkante meter
- Eigen baas – Kort & krachtig
- Eindhoven Hoofdstad
- Groeten uit Vinexland
- Handboek Eigen Baas (gratis)
- Het land van Lely – Reisboek in 103 stukken
- Kruispunt Utrecht
- Kunstwerken & Kunstwerken
- Lelysteden – Een associatieve reisgids
- Naar een alzijdig station
- Onder Weg!
- Ruimte voor de Amsterdamse binnenstad
- Slim Zand – Hoe ASML verscheen in Veldhoven
- Snelweg x Stad
- Stedelijke vraagstukken, veerkrachtige oplossingen
- Streetwise Rotterdam
- Turtle 1 – De auto uit Afrika
- Wij zijn goed
Kranten en tijdschriften
- AD Magazine
- Academie van Bouwkunst
- Arcam
- Archined
- Architectuur Lokaal
- Arma
- Autoweek
- BPD Magazine
- Blauwe Kamer
- Bouw
- Brussel Deze Week
- CRa
- De FLA-krant
- De Gids
- De Groene Amsterdammer
- De Journalist
- De Volkskrant
- De Zaak
- HP/De Tijd
- Het Financieele Dagblad
- Het Parool
- Humanist
- Intermediair
- Lira Bulletin
- Lucasx
- Mainline
- Metro
- Mooi Nederland
- NRC Handelsblad
- NRC Magazine
- NRC Next
- NRC Weekblad
- New Business
- OneWorld Magazine
- Podium voor Architectuur
- Psy
- S+RO
- Smaak
- Spiegel Online
- Stad-Forum
- Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken
- Trouw
- Uit&thuis
- VPRO Gids
- Veldhovens Weekblad
- Vrij Nederland
- Wallenburgtribune
- Wij maken Nederland
Projecten
Onderwerpen
Series
- De kust
- De lunch
- De markten van Amsterdam
- De mobimens
- De telefooncel
- Dossier A2
- Dossier A4
- Dossier A10
- Dwars kijken
- Expats
- Fietsverkenningen zuidwestflank Amsterdam
- Get your kicks on the E3
- Groeten uit Vinexland
- Het ontwerp
- Het product
- IJ-tje
- Na dato
- Noord-Amsterdam
- Poldernormen
- Rond Brussel
- Sloop
- Stedenatlas
- Strijd om de ruimte
- Tand des tijds
- Turtle 1
- Wat doet dat daar
- Weststrook
- Zinloze mobiliteit
Trefwoorden
- Aids
- Amsterdam
- Architectuur
- Auteursrecht
- Auto
- Bajes
- Bedrijventerrein
- Berlin
- Bos en Lommermarkt
- Brussel
- China
- Corona
- Drugs
- Eindhoven
- Fietsen
- Ghana
- Groot-Amsterdam
- India
- Luchthaven
- Markt
- Monumenten
- Ontwerpen
- Openbaar Vervoer
- Openbare ruimte
- Psychiatrie
- Reclamemasten
- Rotterdam
- Schiphol
- Shopping
- Snelweg
- Teksten voor fotoboeken
- Toerisme
- Veiling Aalsmeer
- Veldhoven
- Verboden toegang
- Verrommeling
- Vinex
- Wegen