• Home
  • Over Tijs vd B
  • Boeken
  • Rotondologie
  • Freelancen
  • English
  • Home
  • Over Tijs vd B
  • Boeken
  • Rotondologie
  • Freelancen
  • English

Bei mir bist du schön

Uit&thuis, 1 januari 2002

De Amerikaanse Andrews Sisters werden kort voor de oorlog wereldberoemd met hun hit Bei mir bist du schön. Op een Zeeuwse feestavond voor oorlogsveteranen komt het onvergetelijke stemgeluid van de drie zusjes opnieuw tot leven.De feestavond is net begonnen en het publiek staat massaal in de rij voor het buffet. De blikken zijn gericht op de dampende schalen, bijna niemand heeft oog voor de band die aan haar eerste nummer begint. 'Of all the boys I've known, and I've known some, until I first met you I was lonesome', zingt de middelste zangeres, ondersteund door een jazzy piano, sax en trompet. Mensen praten gewoon door, dat is nu eenmaal het lot van bandjes die op feesten en partijen spelen. En dan vallen de twee andere zangeressen in, driestemmig weerklinkt: 'Bei mir bist du schön, please let me explain.' Het geroezemoes verstomt, hoofden draaien om, vingers knippen, heupen wiegen, voeten beginnen de maat te tikken zonder dat de eigenaar er erg in heeft. Dit zijn onmiskenbaar de Andrews Sisters: drie stemmen in perfecte harmonie, drie verschillende partijen die klinken alsof ze uit één mond opwellen, met een smachtend en tegelijk kwikzilverig geluid. 'Al zeven jaar toerden de Andrews Sisters door Amerika, maar het lukte ze niet om door te breken', vertelt Judith Schut als het nummer is afgelopen. 'Pa kreeg er genoeg van: ze moesten maar een vak gaan leren. Na lang zeuren mochten ze het nog één keer proberen in New York. Ze namen de song 'Bei mir bist du schön' op en dat werd een ongelofelijke hit, die de zussen maakte tot wat ze op de dag van vandaag zijn: wereldberoemd.' Samen met Katrien Verheijden en Juta Bolsius, en begeleid door een vijfkoppige band, brengt Judith de successen van de Andrews Sisters tot leven. In the mood noemen ze zichzelf. Het feest van die avond is georganiseerd door de Zeeuwse Oranjevereniging Oostkapelle ter ere van de 58ste verjaardag van D-Day. Speciale gasten zijn dertien Schotse soldaten die Zeeland mee hebben bevrijd. Hun ogen stralen, licht trillende handen tikken op tafels. De jongste van het stel, de 78-jarige Jim Anderson, maakt een dansje met een klein meisje. 'Schitterend,' vindt hij de muziek, 'veel leuker dan het dagprogramma met al die vliegdemonstraties. Dat deden we in de oorlog zelf beter, met echte bommen.' Ook voor hem is de muziek van de Andrews Sisters voor altijd verbonden met de Tweede Wereldoorlog: de zusters Patty, Maxene en LaVerne zorgden voor het entertainment van de soldaten, hun liedjes verjoegen even de angst en het heimwee.'Bei mir bist du schön' was een toevalstreffer, eigenlijk was het de B-kant van het plaatje dat de Andrews Sisters in de allerlaatste week van 1937 uitbrachten. Eerst hadden ze het nummer in de oorspronkelijke taal - het jiddisch - gezongen, maar bij nader inzien was de platenbaas bang dat alleen joodse Amerikanen het dan zou kopen en dus werd het nummer snel vertaald. Op een koude ochtend in de eerste dagen van 1938 maakte vader Peter Andrews de zusjes in alle vroegte wakker en sleepte ze mee naar de hoek van 45th Street en Broadway waar het verkeer tot stilstand was gekomen bij een platenzaak die boxen buiten had gehangen. Ze draaiden 'Bei mir bist du schön' en het publiek wilde het nummer steeds opnieuw horen. Patty, die nog twintig moest worden, danste door de menigte en tegen ieder die het wilde horen riep ze: 'Dat zijn zij, dat zijn wij.' Binnen de kortste keren waren er een miljoen platen verkocht, en kregen de Andrews Sisters als eerste damesgroep een gouden plaat. Al bij dit eerste nummer waren de belangrijke mannen uit het leven van de Andrews Sisters betrokken: hun vader die hen met de auto door heel Amerika reed, platenbaas David Kapp die hen alle ruimte gaf, Vic Schoen die het nummer arrangeerde en later hun vaste bandleider zou worden en met Patty trouwde, en tenslotte Lou Levy die het nummer ontdekte en later hun manager zou worden en de echtgenoot van Maxene. Ruim tien jaar lang vormden deze vier mannen de basis waarop de zusjes naar hartenlust konden dartelen. Niet dat de mannen bevriend waren, integendeel, vader Peter bedreigde Levy zelfs met een pistool om te voorkomen dat hij met Maxene zou trouwen. Eind jaren veertig brokkelde het fundament af: vader Andrews en David Kapp overleden, de huwelijken strandden. De spanningen tussen de zussen kregen ineens alle ruimte en de band spatte, tijdelijk, uit elkaar. Maxene zei later dat ze de tol betaalden voor de tredmolen van het succes, ze traden soms elf keer per dag op. In 1956 hervonden ze elkaar in de lol van het muziek maken, maar de rock-’n-roll kwam op en hun gloriedagen waren voorbij. De zussen namen in totaal zeshonderd nummers op, verkochten honderd miljoen platen, maakten zeventien films en hadden meer top-tienhits dan Elvis of The Beatles (46 om precies te zijn). Waarschijnlijk waren de Andrews Sisters de laatste band waar alle generaties samen naar luisterden, jong en oud schaarden zich rond radio en jukebox. Eigenlijk is het vreemd dat je de meeste nummers van de Andrews Sisters al na een paar maten herkent. Dat ligt niet aan de componist, want ze namen altijd bestaande nummers op. Aan een vaste muziekstijl ligt het evenmin, want ze speelden werkelijk alles. Het geheim zit in de harmonie van hun stemmen. Zelf zeiden ze dat ze het geluid nastreefden van drie trompetten: blonde Patty zong de lead, brunette Maxene de sopraan en roodharige LaVerne de contra-alt. Het kostte hun Nederlandse navolgers veel tijd om de partijen uit te zoeken: er stond niets op papier en dus moesten ze eindeloos platen draaien en luisteren welke vlucht de stemmen nemen. Daarbij kwamen hun studies aan de musicalopleiding en het conservatorium goed van pas. Zelf zingen Judith, Juta en Katrien overigens geen vaste partij: om beurten zingen ze de eerste, tweede en derde stem,  'anders wordt het zo saai'. Wat ook een rol speelt bij de sound van de Andrews Sisters is het feit dat ze familie waren: de timbres van hun stemmen sluiten heel natuurlijk op elkaar aan. Judith: 'Wij komen uit verschillende delen van het land, en we moeten dus eindeloos oefenen om het als één stem te laten klinken.' Wat de Andrews Sisters verder nog hielp was het geldgebrek in de jaren veertig: platen werden met één microfoon opgenomen. Bij duetten stond Bing Crosby aan de ene kant, de drie zusters aan de andere kant. Maxene zei daarover dat de stemmen dan vanzelf naar elkaar toetrekken en boven zichzelf uitstijgen. Nummers werden in die tijd bovendien in één keer op de plaat gezet omdat er nog geen recorders bestonden waarop alle partijen apart werden ingezongen. Ook dat zorgt voor hun krachtige en frisse geluid.De Andrews Sisters waren de eersten die big-bandmuziek zongen, zoals bijvoorbeeld het nummer waarnaar hun navolgers zich hebben vernoemd: In the mood, een compositie van Glenn Miller. Maar ze speelden ook boogie woogie, polka, ballads, jazz, calypso, folk, dixieland en country-and-western. Ze maakten uitstapjes naar volksmuziek uit alle delen van de wereld: jiddisch, Spaans, Duits, Zuid-Amerikaans, Tsjechisch, Russisch. Het bleek een gouden greep om de muziek van de oorspronkelijke immigranten te voorzien van een onvervalste Amerikaanse stijl. Cross-over heet dat tegenwoordig, maar in die dagen werd dat nog international style genoemd. Ook de Andrews Sisters zelf hadden nog sterke Europese wortels: vader Peter was geboren in Griekenland, moeder Olga was een Noorse. Die afkomst verklaart een deel van hun enorme inzet tijdens de oorlog. Ze traden op voor troepen met verlof, soms vijf keer per dag, en voorafgaand aan de optredens gingen ze steeds eten met drie willekeurig gekozen soldaten. Ze traden ook op  voor gewonden en voor de vrouwen die in de munitiefabrieken werkten. In de zomer van 1945 werden ze naar Italië gevlogen, achter de troepen aan. De legerleiding stelde één voorwaarde: de legeruniformen waarmee ze bekend waren geworden in de film Buck Privates, moesten ze thuis laten want de jongens aan het front wilden eindelijk wel weer eens elegante vrouwelijkheid zien. 'Rum and Coca Cola' was het  favoriete nummer van de soldaten, een calypso-nummer waarover de legertop juist de wenkbrauwen fronste. Niet vanwege de sluikreclame voor Coca Cola - dat was in die tijd heel normaal - maar omdat de indruk werd gewekt dat soldaten zich in Trinidad overgaven aan drank en vrouwen. Wat ze natuurlijk ook het liefste deden, als ze de kans hadden gekregen. De Schotse gasten van vanavond geven daarvan ook blijk: de whisky vloeit rijkelijk en de gastvrouwen bij wie ze zijn ondergebracht, hebben af en toe moeite om hun avances af te weren. Tijdens de derde set van de band wil de 83-jarige John Park als dank een Schots volkslied zingen met de band. Dat mag, en terwijl hij met onvaste stem de melodie zingt, improviseert de band de begeleidende muziek. 'Gewoon wat sleepakkoorden gebruiken', vertelt pianist Abel Bakema later. Met zijn zwoele stem verzorgt Bakema de partij van Bing Crosby in duetten als 'Don't Fence Me In'. John Park krijgt een donderend applaus voor zijn lied, maar als de volgende Schot het podium op wil wankelen, neemt de band de touwtjes weer in handen. Vriendelijk wordt hij in een stoel gezet en toegezongen door de drie zangeressen, toevallig is net het nummer 'He is just a gigolo' aan de beurt. De oude Schot glundert van oor tot oor: drie mooie, jonge vrouwen die speciaal voor hem zingen, it’s paradise.  

Met elan en lef gebouwd

Uit&thuis, 1 januari 2001

In de jaren van de wederopbouw ontstond in Emmen de wijk Emmerhout, ontworpen door Niel de Boer. Hier kwam ook het eerste woonerf in Nederland – het echte woonerf waar de auto niet kan komen. Uit&thuis nam met de stedenbouwkundige een kijkje in de wijk.Genoeglijk zitten drie mannen en twee vrouwen te kletsen op een bankje onder de bomen. Het grote grasveld achter hen is omzoomd door sobere huizen met platte daken. Auto’s kunnen hier niet komen, die staan op een parkeerplaats om de hoek. De rust, de ruimte, het licht: dit tafereel kon zo in een architectuurtijdschrift over de wederopbouw staan. ‘We hebben het hier piekfijn voor elkaar’, zegt Bea Hummel. Haar buurvrouw vult aan: ‘Aanvankelijk wilde ik een huis kopen, maar je bent toch gek om te verhuizen als je hier woont.’ Stedenbouwkundige Niek de Boer straalt van oor tot oor als hij dat hoort. Even verdenk ik hem ervan dat hij de ontmoeting in scene heeft gezet om indruk op me te maken, maar nee, dat is onmogelijk, hij kon nooit weten hoe laat we hier zouden zijn tijdens onze bezichtiging van het naoorlogse Emmen. Tussen 1955 en 1966 gaf De Boer de stadsuitbreiding van Emmen vorm. Op de plek waar we nu staan, in de wijk Emmerhout, schiep hij het eerste woonerf van Nederland. ‘Dit zijn woonerven zoals ze horen, met die latere variant waar de auto overal kan komen wil ik niet geassocieerd te worden.’ Emmen maakt in de jaren vijftig en zestig furore, stedenbouwkundigen uit de hele wereld kwamen kijken hoe de wijk van de toekomst eruit moest zien. ‘Het is weldadig een plaats tegen te komen, waar met élan, met lef gebouwd wordt, - waar vaak in de roos wordt geschoten en weinig architectonische bokken geschoten worden. Gaat dat zien! Gaat dat alles zien en publiceer het.’ Deze woorden schreef architect en hoogleraar Wieger Bruin halverwege de jaren vijftig. Die toekomst is inmiddels verleden tijd geworden. De jonge vaders en moeders van weleer zijn oud geworden, de volwassen kinderen trokken weg naar koopwoningen aan de rand van de stad en op het Drentse platteland. Zoals overal in Nederland kampen de naoorlogse wijken van Emmen met leegstand, teruglopende voorzieningen en een eenzijdige bevolkingssamenstelling: veel arme mensen, veel ouderen, veel migranten. Verloederd is de wijk nog niet, maar dat zit er wel aan te komen, zo vreest het gemeentebestuur dat druk bezig is met plannen om de wijk op te krikken: een deel van de flats moet wijken voor villa’s. Voor de vijf op het bankje hoeft dat allemaal niet, maar ze zijn het er wel over eens dat het winkelcentrum van Emmerhout niks voorstelt. ‘Een rotzooitje is het, veel winkels staan leeg en ze hadden het nooit onder de weg moeten bouwen.’ De Boer haast zich te zeggen dat hij destijds heel andere plannen had voor het hart van de wijk, de verdiepte winkels zijn na zijn tijd bedacht.De wijken uit de wederopbouwperiode worden vaak verguisd: monotoon en massaal. Maar als je beter kijkt zie je ook belangrijke pluspunten: veel groen, veel ruimte, openheid, een heldere opbouw en een uitgewogen vormgeving. Het Nederlands Architectuurinstituut constateert bezorgd dat steeds meer gebouwen uit de jaren vijftig en zestig onder de slopershamer verdwijnen. Ook de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vreest dat de wederopbouwwijken op het punt staat om onherstelbaar te worden aangetast. ‘De wederopbouw’ is een misleidende term. Van alle huizen, fabrieken, kerken, scholen en winkels die in de twintig jaar na de oorlog zijn gebouwd, was slechts een betrekkelijk klein deel bestemd ter vervanging van gebombardeerde gebouwen. Het merendeel van de bouwproductie moest voorzien in behoeften die al voor de oorlog bestonden. Opbouw was wellicht een beter woord geweest. Ook in Emmen werd er weinig weder opgebouwd, en des te meer nieuw gebouwd. De gemeente had in de oorlog nauwelijks schade opgelopen, maar in de arme veenstreek woonden veel mensen onder benarde omstandigheden. In 1935 leefden zo’n duizend gezinnen in krotten, keten, woonwagens en boten. De foto van een jongetje voor een plaggenhut staat veel oudere Nederlanders in het geheugen gegrift. Emmen was een dorp in die tijd, en dat wilde het na de oorlog ook blijven: nieuwe fabrieken en woningen moesten verspreid worden over de wijde omgeving. Maar dat was niet naar de zin van de directie van de AKU, de Algemeen Kunstzijde Unie. Zij was alleen bereid een nieuwe fabriek te vestigen, als dat in de plaats Emmen zelf mocht. Onder zware druk van de regering, en met de hoge werkloosheid in het achterhoofd, staakte Emmen haar verzet. Burgemeester Gaarlandt vatte het zo samen: ‘Emmen mag een stad worden, akkoord, als het maar een dorp blijft!’ Om deze tegengestelde eisen te verzoenen, werd de idee van de ‘open groene stad’ ontwikkeld. Gaarlandt was een regent van de oude stempel, maar wel een die oog had voor de moderne tijd. Hij was degene die de AKU-fabrieken binnenhaalde, stedenbouwers aanstelde en zijn zegen gaf aan de modernistische aanpak. In 1955 kreeg de toen dertigjarige Niek de Boer een brief uit Emmen – telefoon had hij als student uiteraard niet – of hij niet iets voelde voor aanstelling als stedenbouwer. Met zijn verloofde ging hij kijken, en viel voor de dynamische, moderne sfeer die hij aantrof. Toen De Boer aantrad was de wijk Emmermeer al bijna klaar. Een echt stedenbouwkundig plan lag er niet aan ten grondslag: er werd gebouwd op de percelen die de gemeente toevallig in bezit kon krijgen, de bestaande zandpaden werden gehandhaafd en tot straten gepromoveerd. Maar er werd al wel modern gebouwd: in deze wijk vind je de typisch naoorlogse Welschen systeemwoningen en Airey-huisjes. In de veenkoloniën in de omgeving verrezen Gros woningen – er werden er 144 gebouwd, vandaar de naam – die uit kostenbesparingen alleen een achterdeur hadden. Een voordeur werd op het platteland immers toch nooit gebruikt. ‘Zo zorgde Strikwerda, de architect, voor een veel groter woonoppervlak. Het was geweldig wat die man binnen de Woningwet wist te bereiken.’Bij het ontwerp van de wijken Angelslo en Emmermeer liet Niek de Boer zich niet leiden door de toevallige loop van zandpaden: stedenbouw was immers een rationele, wetenschappelijke onderneming. Toch zwichtte hij evenmin voor het andere uiterste dat in die tijd opkwam: een gebied platwalsen met bulldozers zodat je naar hartelust rechte wegen kon trekken. De Boer ging uit van het landschap dat hij aantrof en buitte de aanwezige hoogteverschillen en hunebedden uit. Hij liet de bomen stuk voor stuk in kaart brengen zodat er zoveel mogelijk gespaard konden worden. Als tweede uitgangspunt hanteerde hij de wijkgedachte: een wijk moest niet alleen woningen bieden maar de noodzakelijke voorzieningen. Het ideaal was een wijk voor twaalf- tot twintigduizend inwoners met eigen winkels, scholen, kerken, culturele centra, garages en artsen. Rondwandelen met De Boer opent de ogen voor de honderden beslissingen die een stedenbouwer neemt, en voor de logica die daaraan ten grondslag ligt. Zo moet een benzinestation rechts van de weg liggen die de wijk uit voert, want mensen tanken als ze vertrekken. Een wijkwinkelcentrum moet aan de kant van het stadscentrum liggen omdat bewoners daarnaartoe worden getrokken. Zuinig moet een stedenbouwer ook zijn, zeker in de povere jaren vijftig en zestig. Voor vijvers was geen geld, maar om reservoirs voor bluswater kon de gemeente niet heen. En dus gaf De Boer de reservoirs een mooie, natuurlijke vorm. Door de woningen aan voetpaden te situeren wist hij dertig procent te besparen op bestrating en riolering. De paden liet hij vervolgens uitkomen op doodlopende straten, zodat kinderen zonder een doorgaande weg over te steken naar school konden. Zoals in die tijd gebruikelijk kreeg de wijk drie kerken: een katholieke, een hervormde en een gereformeerde. Schertsend zegt De Boer: ‘Jammer genoeg konden we de roomsen niet in één deel van de wijk concentreren, dus voor de kerk moest je nog wel oversteken.’ Overal zie je de zorgvuldige hand van ontwerpen, zelfs de gasverdeelstations en rioolpompen zijn gehuisvest in fraaie glazen huisjes. Toch is niet alles gepland: op straathoeken liet De Boer bomen aanplanten in keurige vierkanten: vijf bomen breed en vijf bomen diep. De natuur bepaalde vervolgens welke bomen het haalden en welke doodgingen zodat er kleine variaties ontstonden. Tevreden kijkt De Boer bijna veertig jaar later naar het resultaat, nog steeds is hij onder de indruk van de ruimte en openheid. Tot zijn verbazing zijn de waslijnen die hij liet neerzetten in de openbare groenstroken deels nog intact. Pijn doen hem alleen de schuttingen die bewoners links en rechts om hun tuin hebben opgetrokken. ‘Zo jammer dat mensen geen discipline meer kunnen opbrengen. Vroeger bleef het persoonlijke accent beperkt tot een eigen deurlamp.’ Woondiscipline en culturele opvoeding, hij weet dat die begrippen niet meer van deze tijd zijn, maar liefst zou De Boer, die uit een socialistisch nest komt, ze weer invoeren. ‘Smaak is niet iets dat zo maar ontstaat, dat moet je ontwikkelen. Ik heb van mijn vader leren kijken, hij had een fantastische opmerkingsgave. Al vroeg merkte ik dat ik na een wandeling veel meer gezien had dan mijn vriendjes.’ Zijn eigen, moderne smaak vormde De Boer vlak na de oorlog, tijdens studiereizen door Scandinavië. Nog steeds is hij blij met de strakke huizen met platte daken in Emmen. ‘De wijken hebben daardoor een eenheid, het is geen kakofonie van puntdaken.’ Inspraak is prima, vindt De Boer, maar dat moet vooral niet verward worden met meebeslissen. ‘Een krachtig bestuurder moet de adviezen van de ambtenaren en de stemming in de samenleving tegen elkaar afwegen en de knoop doorhakken. Maar ja, goede bestuurders zijn zeldzaam, net als goede loodgieters overigens.’ Toen burgemeester Gaarlandt in 1963 vertrok, verloor De Boer zijn sterke pleitbezorger. Diens opvolger was veel minder modernistisch ingesteld en het Emmense Grondbedrijf kreeg meer macht. Binnen enkele jaren vertrok ook De Boer uit Emmen, de tijd van de ‘dictatuur van de stedenbouw’ was voorbij. Nu, 35 jaar later, wil hij nog steeds niet naar de noordelijke helft van de wijk Emmerhout: die is na zijn tijd gebouwd en er zijn zelfs huizen met puntdaken verrezen. Ook de bungalow die hij voor zichzelf heeft gebouwd in Emmen wil hij niet bezoeken. Zijn zoon Matthijs – ook stedenbouwer – heeft hem gewaarschuwd dat het te pijnlijk is om het onoordeelkundig verbouwde huis terug te zien. ‘Je ontwerp kan beter gesloopt worden dan vertrut.’‘Als stedenbouwkundige ben je vogelvrij’, zegt Niek de Boer berustend na afloop van het bezoek aan Emmen. ‘Je hebt je hielen nog niet gelicht of ze tasten je ontwerp aan.’ Vooral de plannen om een aantal flats te slopen gaan hem aan het hart. ‘Als je een buurt inrijdt moet je niet het gevoel hebben dat je er aan de andere kant zo weer uitrijdt, het bos in. Daarom heb ik steeds op het einde een flat gezet als afsluiting. Nu willen ze die slopen om een groener beeld te creëren, maar dat is gedacht vanuit de bezoekers, voor bewoners is een zekere intimiteit juist belangrijk.’ Bewoners staan voor De Boer nog steeds centraal, vandaar zijn grote ingenomenheid met de vijf buurtbewoners die we op het eerste woonerf van Nederland ontmoetten. Zij vertegenwoordigen de hoop van de naoorlogse stedenbouwers die dachten dat je een sociaal hechte wijk kon creëren als je maar zorgde dat de fysieke opzet klopte. ‘We waren te optimistisch over de maakbaarheid van de samenleving’, zegt De Boer nu, ‘vooral de aanbidding van de auto hielp de idee achter de verkeersluwe wijk om zeep. Kinderen kunnen niet meer spelenderwijs naar school en moeten met de auto gebracht worden.’ Maar gebleven zijn de ruime, zorgvuldig opgezette wijken in de bossen: Emmen is nog steeds een open groene stad.  

Verdwijnend eiland

Uit&thuis, 1 januari 2000

Het is ons kleinste eiland en het zal binnenkort verdwijnen. Rottumeroog werd in 1991 teruggegeven aan de natuur en sindsdien kalft het steeds verder af. Tijs van den Boomen zette voor Uit&thuis nog snel even voet op het onbewoond eilandje.Even denk ik dat ik een fata morgana zie als onze boot de kust van Rottumeroog nadert, maar nee, op de langgerekte zandplaat staat echt een man met lieslaarzen en een keurige stropdas onder zijn colbert. ‘Simon van den Berg’, stelt hij zich voor als we de laatste meters door de vloedlijn zijn gelopen en elkaar de hand schudden. Dit is de een-na-laatste dag dat hij hier op het eiland zijn werk doet als kantonnier ofte wel toezichthouder, daarna gaat hij nog een paar weken naar Rottumerplaat en dan zit zijn werkzame leven erop. Vijfentwintig jaar heeft de voormalige bakkersknecht voor het eiland gezorgd. Hij heeft helm geplant, duinen gebouwd, letterlijk gezorgd dat Rottumeroog niet kopje ondergaat in de golven. En straks hoeft dat niet meer, want Rijkswaterstaat heeft besloten dat het eilandje niet langer kunstmatig in stand wordt gehouden. De natuur mag zijn gang gaan, en dus zal het verdwijnen. Lang zal dat niet meer duren: afgelopen winter hebben stormen al flinke stukken van de duinen weggeslagen, misschien wordt de volgende combinatie van westerstorm en springvloed Rottumeroog wel fataal. Van den Berg schudt het hoofd, als ambtenaar van ‘de Waterstaat’ legt hij zich neer bij besluiten van hogerhand, maar zijn verweerde kop spreekt boekdelen. Hij wijst naar de plek waar hij met wat rijtjes helm het stuifzand zou kunnen vangen zodat er weer een nieuwe duinenrij zou ontstaan, maar het mag niet meer. Elk voorjaar wordt in de Beheers Adviescommissie Kustverdediging Rottumeroog (BAKR) vastgelegd waar helm mag worden geplant, en dat mag van de milieubeschermers alleen nog aan de kant van het wad en niet aan de kwetsbare Noordzeezijde. Verder mag Rijkswaterstaat alleen nog zorgen voor het schoonhouden van het eiland, deze lente ruimde Van den Berg een partij telefoonpalen op van dertien meter lang. En natuurlijk het plastic dat steeds maar weer aanspoelt en waar de vogels in verstrikt raken.Eilanden spreken tot de verbeelding, zeker als ze onbewoond zijn. En dat is Rottumeroog tegenwoordig een deel van het jaar. In het voorjaar en de herfst zitten er mensen van Rijkswaterstaat voor het onderhoud, in de zomer bewaken twee opzichters van Staatsbosbeheer het eiland, maar ’s winters hebben de meeuwen en zeehonden het rijk alleen. Vroeger was dat wel anders. De eerste vermelding van het eiland dateert uit 1354, in dat jaar moesten de pastoors van Uithuizen en Uithuizermeeden bemiddelen in een ruzie over het weiden van vee. In een tekst van een eeuw later is er sprake van pakhuizen op het eiland die door Hamburgers werden geplunderd en in brand gestoken. Later gebruikten zeerovers Rottumeroog als uitvalsbasis, tot ze werden overmeesterd en in Emden werden onthoofd. Daarna was het de beurt aan de Watergeuzen die het eiland als steunpunt gebruikten in hun strijd tegen de Spanjaarden. Ook een Ierse graaf zorgde voor leven in de brouwerij. In 1706 kocht Clancarty het eiland en over hem werd stevig geroddeld. Hij zou een harem hebben gehad, in ieder geval had hij een roodharige, een blonde en een zwarte vrouw. ‘Die harem zou in een werveling van wilde feesten rondgedanst hebben’, schrijft amateur-historicus Schortinghuis. Uit die tijd dateert ook de eerste wadloper: de knecht die door Clancarty ter dood was veroordeeld wegens herhaalde nalatigheden en over het wad naar het vaste land vluchtte. Al in de jaren van Clancarty dreigde het eiland regelmatig aan de golven ten prooi te vallen, de provincie Groningen vond dat een beangstigend idee. Rottumeroog breekt namelijk de golven van de Noordzee en was daarom een belangrijke schakel in de kustverdediging. De provincie kocht het eiland in 1738 terug en daarmee had Groningen weer een eigen waddeneiland. De andere eilanden horen namelijk bij Friesland en Noord-Holland. De provincie stelde de eerste strandvoogd aan. Eerst waren het steeds verschillende mannen die deze functies vervulden, maar eind achttiende eeuw kwam er een heuse dynastie aan het bewind: vier generaties lang zwaaide de familie Van Dijk de scepter over het eiland. Begin deze eeuw nam de familie Toxopeus het over. In 1965 kwam er met de pensionering van Jan Toxopeus een eind aan het voogdschap. Nu zijn het gewoon ambtenaren van Rijkswaterstaat die voor het eiland zorgen. Nou ja, gewoon: de verantwoordelijkheid voor een eiland verandert een mens. Op een eiland is een kantonnier net een schipper: hij is baas na God. Dat geldt ook voor Simon van den Berg. Vijf dagen en vier nachten per week zit hij hier, met onder zich Egbert van de technische dienst en twee bouwvakkers voor het zware werk. Vier mannen op een eiland van nog geen drie kilometer lang en één kilometer breed. Als ik ze vraag wie ’s avonds bepaalt naar welk tv-programma gekeken wordt, wijzen ze als één man naar Van den Berg. ‘En als er maar één blote enkel in beeld komt schakelt hij al over’, zeggen ze. De oude kantonnier knikt, geen flauwekul op zijn eiland. Na het middageten, dat altijd om één uur wordt opgediend, vraag ik of mee zal helpen afruimen. ‘Nee, blijf maar zitten’, zegt hij meteen, ‘dat doe ik zelf, anders wordt het maar een rommel.’ Van den Berg is een man van orde en netheid. In zijn barak gaat het heel anders toe dan in de groene keet van de boswachters aan de andere kant van het eiland. Vorig jaar heeft Van den Berg daar enkele weken gebivakkeerd toen zijn nieuwe barak werd gebouwd. ‘Een zwijnenstal was het, ik ben twee dagen bezig geweest om de keuken schoon te bikken. Toen ze terugkwamen vroegen ze of ik geschilderd had, zo helder zag het er weer uit.’ Hij schudt maar weer eens het hoofd.Rottumeroog wandelt van west naar oost met een snelheid van vijf tot tien centimeter per dag. In 1743 werd het eerste voogdhuis gebouwd. Binnen zeventig jaar werd het door de zee bedreigd, en moest een kilometer verder een nieuw huis worden gebouwd. En zo ging het verder richting Duitsland. Vorig jaar is het zesde en laatste huis afgebroken omdat het in zee dreigde te storten. Alleen een koperen bliksemafleider en wat stoeptegels herinneren nog aan de plaats waar Toxopeus met zijn gezin woonde. De golven bedreigden ook de kaap die in 1883 was opgericht als herkenningsteken voor de scheepvaart. Maar de erkenning als Rijksmonument redde zijn leven. Er kwam tweehonderdduizend gulden op tafel en afgelopen herfst is het gietijzeren gevaarte van achttien meter hoog verplaatst. Vanaf de wal werd een dieplader met 64 wielen overgevaren die de kaap optilde en wegreed. Op het eiland is nog duidelijk de weg te zien die daarvoor is aangelegd. Hemelsbreed was de afstand slechts driehonderd meter, maar om de natuur te sparen werd met stalen platen een omweg van anderhalve kilometer aangelegd. De afkalving van Rottumeroog aan de noordwestkant wordt gedeeltelijk goed gemaakt aan de zuidoostkant. Daar waaide de afgelopen winter de slufter dicht, de inham is nu veranderd in een zandvlakte. De handen van Sjoerd Bonte, het hoofd van de dienstkring Waddenzee-Oost die op werkbezoek is, beginnen te jeuken als hij ernaar kijkt. ‘Als we hier nu wat geultjes mochten graven en dat zand dan opwerpen tot kleine duintjes, dan zou je een veel gevarieerder landschap krijgen. Ook de natuur zou daarvan profiteren, op zo’n maanlandschap broeden alleen wat meeuwen.’ Bonte is een Rijkswaterstaatman van de moderne stempel. Dat het niet alleen om beton gaat, hoef je hem niet te vertellen. Hij heeft oog voor de natuur, de rivieren moeten meer ruimte krijgen. Maar hij wil wel wat dóen, de natuur een handje helpen. Zo maar stil zitten is niks voor hem. Niet verwonderlijk voor een man die tot anderhalf jaar geleden aan de Maaslandkering werkte, de gigantische deuren die bij stormvloed de Nieuwe Waterweg kunnen afsluiten. ‘Als we willen leggen we het eiland muurvast’, zegt Bonte, ‘dat is alleen een kwestie van geld.’ Het resultaat van zo’n keuze zie je vlakbij liggen: het Duitse Waddeneiland Borkum aan de overkant van de Eems. Net als Rottumeroog zou dit eiland zonder ingrijpen in de diepe riviermonding wandelen en kopje ondergaan. Dus sloegen de Duitse collega’s van Bonte betonnen palen van 35 meter lang in de zeebodem en pinden het eiland daarmee vast op zijn plaats. Daarbovenuit torenen de vele flats van Borkum, het lijkt de boulevard van Scheveningen wel.Om klokslag twee uur gaan we terug naar de vaste wal, dan zit Van den Bergs diensttijd er op en hij wil op tijd thuis zijn. Voor de kust ligt de Asterias, de boot van Rijkswaterstaat, al op ons te wachten. Vroeger was zo’n regelmatige dienstregeling op de Wadden onmogelijk: boten voeren alleen met eb uit want dan konden ze precies zien waar de diepe geulen lagen. De moderne techniek maakte het mogelijk om altijd te varen: de schipper hoeft zijn ogen alleen gericht te houden op de rode lijn op zijn computerscherm. Zigzaggend zoekt de boot zich een weg over het wad, het verlaten eiland steeds verder achterlatend. Zeehonden zoeken hun plekje op het strand weer op, meeuwen krijsen in dichte zwermen door de lucht. Kwetsbaar liggen de duinresten in het strijklicht van de middag. De volgende keer dat ik hier kom liggen ze er waarschijnlijk niet meer. Alleen de gietijzeren kaap zal nog lang op zijn post blijven, die zit met tien meter lange poten in het wad verankerd. En over vele, vele jaren zal hij op Rottumerplaat staan. De naastgelegen zandplaat kruipt namelijk achter Rottumeroog aan naar het oosten en wordt elk jaar groter. Zonder dat Rijkswaterstaat iets hoeft te doen.  

Verknocht aan de kever

Uit&thuis, 1 oktober 1999

Een auto is voor veel mensen meer, veel meer dan enkel een vervoersmiddel. En een auto op leeftijd roept helemaal een speciaal gevoel op. De Volkswagen-Kever is zo’n auto Tijs van den Boomen werd eerder dit jaar de trotse bezitter van een Finse Kever uit 1975. Hij is inmiddels helemaal verknocht aan de oude dame.In mijn net aangeschafte kever tuf ik over de snelweg, een passerende automobilist steekt groetend zijn hand op. Ik kijk in mijn achteruitkijkspiegel, maar nee, daar is niemand, blijkbaar is de groet voor mij bestemd. Dan pas realiseer ik me dat de inhaler, net als ik, in een kever rijdt. Een paar kilometer verder opnieuw een passerende kever, ook deze groet vriendelijk. Nu heb ik mijn lesje geleerd en zwaai ik terug. Ik voel me net een toerist op een rondvaartboot die ergens gelezen heeft dat schippers elkaar groeten. Vanaf dat moment ben ik toegetreden tot het bondgenootschap van keverrijders, ineens zie ik ze overal rijden.Mijn keverliefde is recent. Deze zomer blies ik tijdens een reis door Europa, meteen al in Finland, de motor van mijn Citroën-bestelwagen op. Repareren bleek onmogelijk, dus moest er snel een andere auto komen, liefst niet te duur. Pentti, een Finse vriend, wilde wel helpen er een te kopen. De merkkeuze was makkelijk: Pentti is een keverliefhebber in hart en nieren, een ander merk kopen was niet bespreekbaar. De kranten bleken vol te staan met kever-advertenties. De eerste had uitgebouwde spatborden en een racestuurtje: te ordinair. De tweede was een wrak, maar de verkoper verzekerde ons dat hij hem piekfijn zou afstellen als hij zijn kater te boven was. Nee, dank u. Nummer drie was turkooizen en leek weggereden uit een Grolsch-reclame. En toen, bij een boer net voorbij Ringweg III, ontmoette ik haar. Een lichtblauwe kever uit 1975, een beetje roestig, maar geheel origineel. Terwijl Pentti aan het vliegwiel rukte om de speling op de cardanas te controleren – mijn technische inspectie bleef beperkt tot een trap tegen de banden – snuffelde ik binnenin rond. Onder de opzichtig gebloemde stoelhoezen bleek een originele pied-de-poulebekleding schuil te gaan. Toen ik dat zag was ik verkocht. De boer wil er tweeëndertighonderd gulden voor hebben. In het Engels informeerde ik voorzichtig bij Pentti of de boer naar zijn riek zou grijpen als ik tweeduizend bood. Pentti bracht de boodschap over, de boer wilde er een nachtje over slapen. Maar eerst moesten we zijn boerderij zien, de aardappelvelden en de twaalf race-kevers in de schuur. Pas de volgende avond belde de boer terug. Hij wilde achtentwintighonderd, daar moest ik maar eens een nachtje over slapen. ‘Bied vierentwintighonderd’, riep ik tegen Pentti, maar de boer ging er niet op in. We moesten er volgens hem allebei maar een nachtje over slapen. De volgende dag maakten we het af op het midden, dan mocht hij de spijkerbanden houden. Ik kon weer verder Europa in. Lustig ronkt de oude dame over ’s heren wegen. Want het is een vrouw, een mooie rijpe vrouw, een tikje ordinair, maar heel zelfbewust. Op parkeerplaatsen springt ze eruit, alle mannen in dikke Volvo’s en glimmende Japanners kijken haar na. Kupla heb ik haar gedoopt, het Finse woord voor kever. Haar Finse afkomst verraadt ze niet alleen door haar nummerplaten, ook het stopcontact op de achterbumper zie je nooit bij kevers uit gematigde streken. In de winter steek je daar een elektriciteitssnoer in, de motor wordt dan voorverwarmd zodat de olie niet te dik is om te starten. Erg handig bij min dertig graden. Natuurlijk is ze technisch niet perfect. De oude dame is bijvoorbeeld wat incontinent: bij zware regen komt er water tussen de voor- en achterbank te staan. En in Frankrijk vertoont ze ineens kuren met starten. Bij een gewone auto zou ik daar kwaad om worden, bij Kupla roept dat eerder een gevoel van bezorgdheid op: het zal toch niets ernstigs zijn? De garagist van het dorp wil er wel even naar kijken. Na lang zoeken weet hij de startmotor te vinden, die zit volstrekt onlogisch onder de auto, en krijgt hij hem weer aan de praat. Als ik wil betalen wuift hij dat weg. Hij sleutelt zelf aan een oude Citroën Ami uit 1965, en liefhebbers onder elkaar praten niet over geld.Kevers blijken bij veel mensen tedere gevoelens op te roepen. Na thuiskomst tovert mijn moeder een jeugdfilmpje tevoorschijn: drie korte stekelkoppies naast elkaar in de kattebak, zes spillebeentjes over de rand. Mijn vriendin herinnert zich plots de geur van de kever, zo rook de kever van de buren uit haar jeugd, ook de stof prikt nog precies zo op je blote benen. Een collega is helemaal verrukt van de lichtblauwe kleur, exact de kleur die haar opa vroeger altijd had. En dat geluid, dat tevreden ronken als ze aanslaat, helemaal lyrisch wordt een Duitse vriend: ‘Dit is het echte autorijden’. Op straat beginnen mensen spontaan een praatje, dat hun eerste auto ook een kever was en dat ze daarna nooit meer zo trots zijn geweest op een auto. Al die belangstelling is goed te begrijpen: de kever is tenslotte de meest verkochte auto allertijden, begin jaren zeventig ging ze het Amerikaanse record van de T-Ford voorbij. Wel verwonderlijk is hoe snel de kever na de oorlog de anti-Duitse gevoelens overwon. De kever is namelijk voor de oorlog ontwikkeld onder de naam KdF-Wagen: Kraft durch Freude. Dat was een nazi-organisatie die alle Duitsers aan een goedkope auto zou helpen: een wagen voor het volk, kortom een volkswagen. Het scheelde maar een haartje of de fabriek in Wolfsburg was na de oorlog definitief ontmanteld. Maar een Engelse officier zag wat in de wagen en liet de platgebombardeerde fabriek provisorisch herstellen. In 1947 kwam het eerste exemplaar naar Nederland. Dat jaar waren het er 56, een jaar later al 1.820. Praktische argumenten gaven de doorslag: er was een enorme schaarste, dus kieskeurig kon je niet zijn. ‘Ga met uw Bon naar Pon’, luidde de reclameslogan van importeur Pon. Haar gouden tijd beleefde de kever tijdens de wederopbouw. In 1959 waren er al honderdduizend kevers in Nederland. Het was de tijd dat de garage de klant nog als een familielid beschouwde: na 100.000 kilometer kreeg hij een plaquette en een gouden dasspeld. Verder kreeg de jubilaris een christoffel voor op het dashboard: een emaille afbeelding van Sint Christoffel, de beschermheilige van automobilisten en pelgrims, tevens patroon van Amerika. De kever had een eigen maandblad, getiteld ‘De VW, voor hen die Vooruit Willen’ en een speciale kofferset om de bolle voorklep optimaal te benutten. Voor wie dan nog te weinig ruimte had, was er de DAKO: een metalen dakkoffer op een imperial, de voorloper van de huidige skikoffer. Er waren speciale veldbedden te koop om een tweepersoonsbed in de auto te maken, en uitvouwtenten die aan het dak bevestigd werden. Langzaam evolueerde de kever: de achterruit met een spijl in het midden – de brilkever – werd vervangen door een ovaal en later door een bijna rechthoekige ruit. De motor werd vergroot, de uitlaatpijp verdubbeld, de banden werden verbreed. Er kwam een cabriolet versie, een bedrijfsversie met slechts één zitplaats en een politieversie met een laadbakje voor dienstfietsen en arrestanten. Zo kreeg de kever vele ondersoorten, net als het beest waaraan het zijn naam ontleent. De kever is met 280 duizend soorten namelijk de grootste dierenfamilie.Pas in 1969 werd de kever van de troon van best verkochte auto van Nederland gestoten, en vanaf dat jaar ging het snel bergafwaarts. Plotsklaps was de wagen ouderwets, ze rook naar spruitjes en kolenkachels. Mensen stapten over op de snellere en modernere Volkswagen Golf, en de productie van de kever werd overgebracht naar Mexico. Er braken zware tijden aan voor de kevers: in speciale crazyraces werden ze opzettelijk in de poeier gereden door bekende coureurs. Ze werden in felle kleuren geschilderd en van een spijkerbroekenbekleding voorzien om in de smaak te vallen bij hippies. Zonder succes, want de eend was veel hipper. En ze werden van hun carrosserie ontdaan om ze om te bouwen tot buggies en namaak-race-auto’s. De strengere veiligheidseisen deden de rest: steeds meer kevers kwamen eenvoudig op de schroothoop terecht of werden geplet tot dunne plakken. Gelukkig bleven er al die tijd liefhebbers die hun oude kevers rijdend hielden. Ze verzamelden zich in clubs, waarvan de Kever Club Nederland met zevenduizend leden veruit de grootste is. Er zijn ook kleinere verenigingen: voor cabriolets, voor buggies en voor kevers in originele staat. In de jaren negentig nam de populariteit van de kever weer toe. Dat kwam door financiële voordeeltjes – voor een auto ouder dan 25 jaar betaal je geen wegenbelasting – maar vooral omdat een kever een manier is om je te onderscheiden van de grijze eenheidswagen die in de windtunnel ontworpen is. Een forse dosis nostalgie maakte de revival compleet. Zo sterk was de hang naar de oude vorm, dat Volkswagen opdracht gaf om een nieuwe kever te ontwerpen, geïnspireerd op de oude bolle vormen: de New Beetle. Onder het bolle uiterlijk gaat een moderne auto schuil, voorzien van alle gemakken en veiligheidsvoorzieningen. Echte liefhebbers kijken neer op deze imitatie, sommigen weigeren zelfs om de snelle variant te groeten.Nog steeds tuf ik tevreden rond in Kupla, het mooiste vind ik eigenlijk haar traagheid. Aan mijn Finse vriend heb ik moeten beloven dat ik nooit harder dan honderd zou rijden – ‘Behandel haar als een vrouw. Als jij goed bent voor haar, is zij goed voor jou’ – en dat geeft een luxe gevoel. Oké, met een kever duurt het langer voor je ergens bent, maar dat is gewoon een kwestie van eerder vertrekken. Daarna snor je met een rustig gangetje over wegen en door polders, rechtop gezeten als een heer van stand.  

Echte clubliefde

Uit&thuis, 1 januari 1999

De echte voetbalsupporters vind je niet in de skybox bij Ajax, maar in de vrieskou bij een wedstrijd in de eerste divisie. Zoals bij EVV, de Eindhovense Voetbal Vereniging. Vaak wordt de clubliefde van vader op zoon doorgegeven. De supportersvereniging is dan ook een plek waar oud en jong elkar vinden. Verslag van de streekderby tussen Eindhoven en Den Bosch. EVV verloor jammerlijk, maar het blauw-witte hart van de supporters blijft trouw kloppen voor hun club.Een groepje supporters van FC Den Bosch verdringt zich bij het stadion van EVV, de Eindhovense Voetbal Vereniging. Woedend zijn ze: ze hebben kaartjes, maar toch mogen ze er niet in. Ze hadden met een ‘combiregeling’ moeten komen: een gecombineerde treinreis en toegangsticket. Dat is verplicht bij risicowedstrijden zoals deze. De stewards – vrijwilligers met een opvallend geel hesje die voor de orde zorgen – zijn onverbiddelijk. Mokkend druipen de supporters af en vinden een plaatsje op een berg bouwzand vanwaar ze het veld net kunnen zien. Een goed plekje waarmee ze later op de avond nog op tv komen. In het voetbal is veel veranderd. Staantribunes zijn afgeschaft, sponsors zitten in de skybox te netwerken en de eerste divisie heet tegenwoordig Toto-divisie. Zo maar een kaartje kopen is er niet bij, zelfs bij een doorsnee eerste-divisiewedstrijd kun je niet terecht zonder clubpas. Op zondagmiddag wordt er al lang niet meer gevoetbald. Alleen op maandag- en zaterdagavond is SBS6 bereid om te betalen voor de uitzendrechten, en de clubs hebben dat geld hard nodig. En toch, en toch is uiteindelijk alles hetzelfde gebleven: de programmaboekjes met de opstelling, de zenuwen, de spreekkoren – ‘Eindhoven zal wezen, Eindhoven zal zijn, want voor Eindhoven zullen ze vrezen, op het voetbalterrein’ – de nevels op het helverlichte veld, het schelden op de scheidsrechter, de vertwijfeling bij een slechte actie, de discussies over de tactiek, de herinneringen aan het glorierijke verleden. De sfeer kortom van mannen onder elkaar, met hier en daar een enkele vrouw.Oude glorie Twee uur voor de wedstrijd treffen de trouwste supporters elkaar bij café De Barrier, vlakbij het stadion. ‘Er is een tijd geweest dat onze supportersvereniging nog maar vijf leden telde: ik was een van de vier bestuursleden’, vertelt Eindhovenaar Theo de Wert (53). Sinds het aantreden van Harrie van Gestel (70) als nieuwe voorzitter is het ledental fors gegroeid, nu telt de supportersvereniging vierhonderd leden. Van Gestel was chef d’equipe van de Nederlandse wielerploeg bij de Olympische Spelen tot zijn vrouw in een verpleeghuis terechtkwam en hij het reizen op moest geven. Sindsdien zet hij zich in voor EVV, zijn oude liefde. ‘Je moet mensen over de streep trekken. We organiseren ook een kaartcompetitie, een kienshow, een mosselavond. We spelen mee in de zaalvoetbalcompetitie voor supporters en bij voldoende belangstelling gaan we met de bus naar uitwedstrijden.’ Sportief gezien is EVV een aardige middenmoter in de eerste divisie, vlak voor de winterstop staat de blauw-witte club op de elfde plaats. De club was op zijn sterkst in de jaren vijftig, vertellen de supporters, met als hoogtepunt het landskampioenschap in 1954. Dat was nog in de tijd dat er zes regionale competities waren, na afloop speelden de nummers een tegen elkaar voor de landstitel. Na wat geharrewar zijn de mannen het erover eens dat de mooiste wedstrijd een jaar eerder plaatsvond, uit tegen Willem II. Penningmeester Jacques Smulders (61): ‘In de rust stonden we al met 1-3 achter, het werd zelfs nog 1-4, maar we wonnen uiteindelijk met 5-4. Een naamgenoot van jou, Han van den Boomen, stond toen rechtsback.’ Dat inspireert medesupporter Jan de Cruijf (49) tot een verhaal over de overwinning uit tegen Groningen, waarbij de keeper vijf van de zes doelpunten scoorde. En over een met 0-1 verloren bekerfinale tegen Roermond van voor de oorlog toen het zeventien graden vroor.De supportersvereniging bestaat niet alleen uit mensen die mijmeren over de gouden tijden, ook jongeren worden weer lid. André Klok bijvoorbeeld, een jongen van zeventien jaar: ‘Op mijn zesde ging ik met mijn oom mee naar EVV, hij was sponsor. Ik was gelijk verkocht, het jaar daarna had ik een seizoenkaart. Het is hier gewoon kei-gezellig, je kent iedereen. Soms is dat ook best wel een nadeel. Toen we een keer met negen jongens oerwoudgeluiden maakten tegen een donkere speler, stonden er gelijk zeven stewards om ons heen.’ Ad Meulendijk (58) is een van de vaste stewards bij de vakken D, E en F van de oosttribune, de luidruchtige vakken met de meeste jeugd. ‘Eigenlijk gebeurt hier nooit niks. Ze weten wat ze aan ons hebben’, zegt hij. ‘Als ze echt vervelend zijn, dan ga ik ertussen staan, dat werkt veel beter dan politie of een stadionverbod.’ Meulendijk is een voetbalsupporter in hart en nieren. ‘Ik heb mijn vrouw voor ons trouwen gewaarschuwd: “Ik heb één nadeel, voetballen pakt niemand me af.” Gelukkig vindt ze dat niet erg.’ Hij komt al bij Eindhoven sinds hij een ‘puppie’ was. ‘Eén keer ben ik bij PSV geweest in de nacompetitie, maar ik ben voor het einde weggegaan, ik heb daar de aard niet.’Uitlaatklep Voetbal is steeds meer een kwestie van geld, Ajax is sindsdien zelfs een beursgenoteerde onderneming. Ook in de eerste divisie gaat veel geld om. Bij Eindhoven verdient de gemiddelde speler al zo’n 65.000 gulden per jaar. Bovendien slokt de nieuwbouw van het stadion met 5.700 zitplaatsen veel geld op. De club moet elk duizendje omdraaien. Met stadsgenoot en aartsrivaal PSV wordt nu gepraat over samenwerking, maar de meeste EVV-fans willen daar niets van weten. Voor hen is Philips, zoals ze PSV kortweg noemen, nog altijd de vijand. Henk Wijnsteker (48), die bijna alle uitslagen vanaf 1909 moeiteloos uit zijn mouw schudt: ‘Eindhoven is uit het volk voortgekomen, PSV is opgericht en heeft vervolgens alles gekocht wat los en vast zit. Samenwerking betekent dat je je onafhankelijkheid en je identiteit verliest.’ Willem van Gijssel (74) denkt er net zo over: ‘Ik kom uit een rood gezin en vroeger kon je dan niet bij Philips terecht. Dat verschil blijft. Mijn eerste wedstrijd was in 1932: Eindhoven-Philips. De uitslag weet ik niet meer, zeg maar 2-0.’ Vaak is de clubliefde een familietraditie die van vader op zoon wordt doorgegeven. Ex-voorzitter Bert Wildenberg (45): ‘Mijn vader wil dat het clublied gedraaid wordt op zijn crematie. Hij heeft zijn hele leven bij Philips gewerkt en daar schopte hij vreselijk tegenaan. Eindhoven was zijn uitlaatklep.’ Overigens is Bert Wildenberg wel een voorstander van samenwerking: ‘Laat PSV jonge spelers hier maar wedstrijdritme en ervaring opdoen.’ Ook voorzitter Harrie van Gestel ziet wel iets in samenwerking, net zoals twee van zijn dochters die met een PSV-fan trouwden. ‘Ik zou ze gelijk onterven’, roept de penningmeester. Maar daarvoor is Van Gestel veel te goeiig. De mannen staan op, de wedstrijd begint over een uur en het is tijd om sjaals en programmaboekjes te gaan verkopen in het stadion. Dat is de inkomstenbron waarop de supportersvereniging draait.Warme worst Onder luid gejuich komen de spelers het veld op, gooien een bloemetje op de halfvolle tribunes en de wedstrijd begint voortvarend. Al in de tweede minuut breekt Eindhoven gevaarlijk door, in de vierde minuut is het de beurt aan Den Bosch. Onder aanvoering van de trommel op de oosttribune zingt het publiek: ‘Pak die Den Bosch, pak die Den Bosch’. De 23 Den Bosch-supporters in het uitvak zijn muisstil. In de zeventiende minuut is het raak: de 34-jarige Gerrie Schaap van Den Bosch breekt uit en passeert de keeper met een lage schuiver. ‘Het is hier geen vierde klasse onderbond’, gilt een supporter. Drie minuten later lijkt EVV langszij te komen, maar de scheidsrechter oordeelt dat de bal niet helemaal over de lijn was. ‘We worden weer genaaid’, schreeuwt iemand. ‘De vorige keer tegen Den Bosch voor de beker stonden we ook met 1-0 achter’, troost een ander. Ondanks de spreekkoren scoort Den Bosch in de eerste helft nog twee keer en gaan de supporters bedremmeld een biertje drinken en een warme worst eten. ‘Niets begrijp ik ervan’, briest Henk Wijnsteker, drie goals op dezelfde manier, waarom doet die trainer niks.’ Harrie van Gestel sust: ‘Het valt ook niet mee met zoveel invallers.’Na de pauze blijft Den Bosch de gevaarlijkste ploeg, ook al spelen ze inmiddels nog maar met tien man. In de 54e minuut wordt de vernedering nog dieper: 0-4. In de skybox vallen de gesprekken even stil, maar al snel staan de meeste sponsors weer aan de bar. Beschaafd koutend brengen ze de tijd door, terwijl de jongens aan de andere kant van het glas de longen uit hun lijf schreeuwen. ‘Leuk om deze processen te zien’, zegt een goudgebrilde reclamejongen minzaam. Buiten trekt de nevel langzaam het stadion in en ruikt het naar gras. Langs de lijn staat Hans den Uijl, hij is een van de weinige tevreden Eindhovenaren in het stadion. Als bestuurslid van EVV is hij verantwoordelijk voor de veiligheid. ‘Kijk, ik heb natuurlijk het liefste dat we winnen, maar die supporters van Den Bosch zijn geen lieverdjes. Als we achter staan heb ik minder kans op rotzooi.’ De 47 stewards en 15 politieagenten hoeven vandaag geen enkele keer in actie te komen. Tien minuten voor het einde lopen de tribunes langzaam leeg. Mopperend gaan de toeschouwers naar huis. ‘Als die trainer niet ontslagen wordt, kom ik hier nooit meer’, schreeuwt een jong gastje overmoedig. ‘Daar kan die trainer helemaal niets aan doen’, reageert Dorothé Parsons (34), ‘Eindhoven speelt nu eenmaal wisselvallig, volgende keer beter.’ Ze is een van de weinige vrouwelijke leden van de supportersvereniging. Ze is een trouwe fan, gaat mee naar uitwedstrijden en zet zich vrijwillig in voor de club, maar zoals de meeste vrouwen kan ze zich niet zo redeloos opstellen als mannelijke supporters.Lijdensweg Achter het doel staan enkele noodlokalen, hier zit Mat van Dijk (53) al vanaf het begin van de wedstrijd. Tijdens de verbouwing van het stadion functioneren deze keten als supportershome.  Vanachter een glas bier heeft hij de wedstrijd met een half oog gevolgd. ‘Na vijf minuten weet ik of het iets wordt ja of nee. Vanavond wonnen ze de toss, toen wist ik het al: verder winnen ze niets. Daar moet je je bij neerleggen.’ De tafel staat vol bierglazen, zijn jongere broer Willem staart wat glazig voor zich uit. Nee, een rotavond heeft hij niet: ‘Die nederlaag had ik al ingecalculeerd, simpel zat, zo bescherm je je blauw-witte hart.’ Ook Henk Wijnsteker lijkt de nederlaag al verwerkt te hebben: ‘Eindhoven is veel meer dan de uitslag, het is een gevoel. Hoe slecht ze ook zijn, je fluit ze niet uit, dat zou zijn alsof je in je eigen lijf snijdt. Als deze club verdwijnt, dan ben ik verloren voor het voetballen. Ik zou niet naar een andere club kunnen gaan.’ Of zoals de Engelse voetbalfan en schrijver Nick Hornby zegt in zijn boek Voetbalkoorts: ‘Voor de meesten van ons gaat het er niet om hoe ons team speelt, net zo min als het gaat om het veroveren van bekers en kampioenschappen. Slechts enkelen van ons hebben hun club gekozen, ze is ons gewoon aangedragen; en als onze club degradeert van de eerste naar de tweede divisie, of haar beste spelers verkoopt, of spelers koopt van wie ze weet dat ze er niks van kunnen (…) dan vloeken we gewoon, gaan naar huis, maken ons er veertien dagen druk om en komen daarna weer terug om de hele lijdensweg opnieuw te doorlopen.’Later op de avond zie ik de beelden van de wedstrijd op de tv. Vanuit een luie stoel zie je de hoogtepunten van anderhalf uur voetbal, vanuit verschillende hoeken herhaald inclusief een close up van de vertwijfelde trainer. Op tv is vooral het gebied rond de goal te zien en juist in de hoeken zijn de blauwe kuipstoeltjes leeggebleven. De wedstrijd maakt een armetierige indruk, zonder het geschreeuw om je heen is de spanning ver te zoeken. Er wordt veel gepraat over nieuwe spelregels om het voetbal aantrekkelijker te maken: grotere doelen, meer gele kaarten, extra punten voor elke gewonnen helft. Dat zijn allemaal ideeën van reclamejongens en economen, schrijft Van der Heijden in het blad De supporter van februari 1997. ‘Gewoon de tv uitzetten en zelf gaan kijken’, adviseert hij, want in het stadion is de echte sfeer te vinden. Dan kan zelfs tijdrekken leuk zijn, tenminste als je eigen ploeg zich daaraan bezondigt.  

Omzien in weemoed

Uit&thuis, 1 januari 1997

Tonny van der Horst groeide op in het vooroorlogse Rotterdam. Al op jonge leeftijd stortte zij zich op het schrijven van verhalen. Met weemoed kijkt ze in haar boeken en in haar columns in NRC Handelsblad terug naar de tijd waarin zij opgroeide. Een tijd waarin veel armoede en woningnood heersten, maar waarin Tonny van der Horst ook de subtiele poëzie van het alledaagse weet bloot te leggen.Oplettend tasten de ogen van Tonny van der Horst (81) de Rotterdamse Willebrordustraat af. Het huis waar ze als zevenjarige met difterie op het randje van de dood zweefde, is afgebroken. Een Turkse vrouw met een kinderwagen komt uit het nieuwbouwblok dat er nu staat. Ook het politiebureau is opgeheven waar vroeger de dronkenlappen werden opgebracht. De ramen van de chocoladefabriek zijn dichtgetimmerd. "De bittere geur van cacao is verdwenen", zegt Tonny, "Maar als ik mijn ogen dichtdoe hoor ik het zwaarmoedige geloei van de fabrieksfluit en zie ik het mannetje dat 's winters uit mistige nevels opdook met een mand aan zijn arm. 'Sprot. Echt Engels sprot', klonk zijn ijle stem. Ze kostten vijfentwintig cent de dertien." De eerste negen maanden van haar leven woonde Tonny aan de Schiekade. Het huis werd later verwoest tijdens het bombardement op Rotterdam. Inmiddels is de Schie gedempt en is haar geboortegrond verdwenen onder de betonnen kolos van Shell Nederland. Maar de fluit van de internationale treinen roept nog steeds echo's op van haar eerste levensjaar. Haar geheugen is formidabel. In het boek Vroeger leeft nog beschrijft ze tot in detail de inrichting van huizen, de kleuren van stoffen en de gestalten van buren. Lopend door het Oude Noorden, de Rotterdamse buurt waar ze opgroeide, somt ze moeiteloos de namen van lang verdwenen winkels en bewoners op. "Vroeger was het een fatsoenlijke buurt. Er was armoe, maar dat was nette armoe. Nu is alles zo onverzorgd." Ze zegt het spijtig, maar zonder bitterheid. "Het was netter, maar ook stijver en schijnheiliger." De rustige Zwartjanstraat van weleer is een drukke, rommelige winkelstraat geworden. Hier bracht ze een groot deel van haar jeugd door bij haar strenge oma. Uren lang zat ze stil uit het raam naar buiten te kijken. "Moet je toch zien", fronst ze, "tot voor twee jaar zat hier een zilversmid met een prachtige pui. Nu is de gevel hardroze geschilderd en zit er zo'n goedkope boetiek." Aan de overkant schreeuwt een uithangbord: 'Goed voor een joet'. "Nieuwe fluts", zegt Tonny schalks. Haar blik dwaalt omhoog naar de bewerkte raamlijsten en de glas-in-loodramen. Boven een slagerij herkent ze de drie ramen van de etage van haar oma. Nu hangt er achter het verveloze raam een affiche van een plaatselijke politieke partij. Tonny ontdekt dat de verweerde koperen knop van de trekbel er nog zit. Ze kijkt en kijkt met twinkelende ogen. Alleen deze knop maakt voor haar de reis naar Rotterdam al de moeite waard.In 1915 werd Tonny van der Horst geboren, ze bleef enig kind. Kort na haar geboorte gaf haar vader gehoor aan de roep van zijn artiestenbloed en verruilde hij zijn kapperszaak voor het onzekere bestaan van variété-artiest. Samen met zijn vrouw trad hij op als pauzeprogramma tussen stomme films en als conferencier bij feesten en bruiloften. De eerste jaren leden ze diepe armoe, en dat leidde tot verbitterde ruzies tussen haar ouders. Vanaf haar twaalfde danste Tonny in de revues van haar vader, maar ze ontbeerde zijn talent. Toen ze zich realiseerde dat ze altijd een middelmatige danseres in een rijtje middelmatige danseressen zou blijven, stortte ze zich op het schrijven. Ze werkte als kantoorhulpje bij een glashandel en als leerlingverkoopster in een damesmodezaak. Op haar zeventiende publiceerde ze haar eerste verhaal in het weekblad Groot Rotterdam. Vlak daarna vertrok haar toenmalige verloofde naar Batavia. In plaats van met de handschoen te trouwen verbrak ze de relatie en werd ze de minnares van de 23 jaar oudere schrijver/dichter Victor E. van Vriesland. Hij was afkomstig uit een welgestelde joodse familie en bracht haar in heel andere kringen. Ze herinnert zich de directeur van het W.B. theater: "Met mijn vader moest ik uren op hem wachten om optredens los te peuteren, toen ik aan Vic's arm binnenkwam boog hij als een knipmes." Om zijden kousen te kunnen kopen poseerde ze naakt op de Kunstacademie. "Dat durfde ik Vic overigens niet te vertellen." Toen Van Vriesland in 1938 hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer werd, verhuisden ze naar Amsterdam. Ze leefden als bohémiens en trokken veel op met schrijvers en dichters als Bloem, Van Duinkerken, Marsman, Roland Holst. Hun huwelijksfoto haalde de voorpagina van de Telegraaf. Toen de oorlog uitbrak was ze 24, die nacht vierden ze feest in De kring. Het sprookje was ten einde. Langzaam liep het huwelijk spaak, de verschillen tussen de depressieve Van Vriesland en de jonge schrijfster waren te groot. Van Vriesland dook onder in Zwolle en Tonny werd tot haar schaamte verliefd op een jonge student. Er hing 'een niet precies te verklaren opwinding tussen onze fietssturen' schrijft ze in Liefde en oorlog. De titel van dat boek geeft Tonny's leven goed weer: de liefde kwam op de eerste plaats, altijd."Ik was een echte wildebras en heb heel wat mannen ongelukkig gemaakt. Ik ging mijn hart achterna. Als de verliefdheid voorbij was _ en die gaat onherroepelijk voorbij _ verloor ik mijn belangstelling. Nog steeds verlang ik terug naar de hevige gevoelens van mijn kindertijd, naar de jubel van de eerste zomerdag of de geur van mimosa die je regelrecht naar de hemel voerde." Voor de verbroken liefdesrelaties kwamen vaak diepe vriendschappen in de plaats. Zo bleef ze met Van Vriesland tot het einde van zijn leven bevriend. Oude kennissen en familieleden bezoekt ze trouw, zoals tante Cor, een van de vier zusters van haar moeder. "Binnenkort wordt ze 107 jaar. Dan ga ik weer met mijn ouwe-wijvenkaart naar Velp, de burgemeester is er ook elk jaar. Als kind kwam ik al graag bij haar. Ze was welgesteld, haar man handelde in graan. Vooral hun wc-papier maakten diepe indruk op me, wij hadden thuis in vieren gescheurde grauwpapieren boodschappenzakken. Ook mijn moeder heb ik tot de laatste dag opgezocht. Misschien is dat ouderwets, of kinderlijk. Ik kan me gewoon niet losmaken van het verleden, zelfs als mensen dood zijn, blijven ze bij me. Ik blijf de kleindochter van mijn grootmoeder tot mijn dood." Ook Rotterdam is ze niet vergeten. "Mijn hart bloeit open als ik die roestig-zilte lucht ruik en ik de schepen over de rivier zie haasten. Ik zou er graag weer willen gaan wonen, in een flat met uitzicht op de Maas. Maar het is te laat, dat zal niet meer gebeuren. Na mijn dood ga ik pas terug naar mijn geboortestad, als ik word bijgezet in het graf van mijn ouders." Oud worden vindt Tonny lastig: "Ik ben een zeer esthetisch mens, eigenlijk moet alles volmaakt zijn. Maar je tempo daalt, je takelt af en je wordt er niet mooier op. Eigenlijk zouden mensen op hun veertigste moeten sterven, maar ja, je hangt te veel aan het leven. Je leert genieten van kleine dingen, een vogel in de tuin, de kale bomen in de winter. Toch zou ik diep in mijn hart graag weer tien willen zijn, misschien dat ik daarom veel over die tijd schrijf." Dat wil niet zeggen dat Tonny het verleden verheerlijkt. Haar boeken wemelen van de menselijke drama's: een neef die er vandoor gaat met het geld van zijn tantes, zelfmoorden, huwelijken uit wanhoop, bittere armoe, abortussen met dodelijke afloop, overspel, woningnood, potloodventers en zelfs een moord. Na de oorlog publiceerde Tonny twee boeken en toen werd het dertig jaar stil. "Ik had het te druk met trouwen, twee zoons krijgen, scheiden en weer trouwen." Pas enkele jaren geleden begon ze weer. Over haar kleine produktie, zegt Tonny kortweg: "Ik heb mijn boeken geleefd." In haar recente boeken beschrijft ze haar leven tot 1945. Voor het NRC Handelsblad gaat ze nu voorzichtig stukjes schrijven over de eerste jaren daarna, maar een boek over de hele naoorlogse periode zit er voorlopig niet in: "Dat komt zo dichtbij, dan moet ik het hebben over doodgaan, en vooral over de dood van mijn vader. Misschien heb ik te weinig afstand om daarover te schrijven, het zou sentimenteel kunnen worden. Mijn vader en ik waren één. Hölderlin schreef ooit: 'Overdenk met hartstocht, maar schrijf ijskoud'. Zelf zeg ik het wat minder poëtisch: het moet lijken of ik langs mijn neus weg schrijf." Al schrijvend is Tonny haar eigen psychiater. "Mijn eenzame jeugd heeft me gemaakt tot wat ik ben. Mijn vader was heel veel weg, mijn moeder was zelf liefdeloos opgevoed en had weinig liefde te geven. Mijn rusteloosheid heeft daarmee te maken. Als ik in een harmonieus gezin was opgegroeid was het anders gelopen." Haar boeken zijn met grote eenvoud en precisie geschreven. De lange, zorgvuldige zinnen vertonen geen spoor van haast. Door de filmische opbouw zie je de sprotverkoper weglopen in het zwakke licht van de lantaarn en hoor je het wekelijkse kloppen van de karpetten buiten op straat. Tonny van der Horst krijgt veel brieven van lezers die haar bedanken omdat ze een stukje van hun jeugd hebben teruggevonden. "Mijn boeken prikkelen mensen om zelf te graven in hun herinneringen, om hun jeugdjaren te herleven."  

Snelle knoppen, slimme huizen

Uit&thuis, 1 januari 1997

Eind dit jaar worden de eerste geautomatiseerde seniorenwoningen opgeleverd in het Brabantse Oss. Met één knop zet je zo’n huis in de nachtstand: de lichten en keukenapparatuur gaan uit, het alarm gaat aan. Overdag waarschuwt het huis de hulpdienst als de bewoner langer dan drie uur niet beweegt. In België staan al langer slimme huizen. De ervaringen in de praktijk zijn verdeeld.De deur staat al open als ik bij Henri Heyndrickx (79) wil aanbellen op de eerste verdieping van appartementencomplex ’t Lam. ‘Welkom, welkom. Op mijn tv had ik u beneden al voor de deur zien staan’, zegt hij vergenoegd. Schuifelend gaat hij me voor door de gang, automatisch springt de lamp aan. ‘Dat komt doordat we langs de sensor lopen. Dan hebt ge één minuut de tijd om de sleutel in het contact naast de deur te steken, anders gaat het inbraakalarm af. Mijn dochter heeft ook een sleutel, voor als ze hier komt kuisen.’ Drempels ontbreken in zijn appartement, verder is het voorzien van brede brandwerende deuren, verzonken matten en een zitbankje onder de douche. Maar de belangrijkste vernieuwing valt nauwelijks op. Aan de wanden zitten sensoren die beweging registreren, aan het plafond zitten rookmelders en lichtsensoren. Op de lichtschakelaars staan symbolen: een zonnetje, een keukenpan, een maantje, een waarschuwingsbord met uitroepteken. Daarmee kan de bewoner zijn huis besturen. Domotica is het officiële woord voor deze slimme huizen. Het is een samentrekking van domus (huis) en informatica, het zijn dus geautomatiseerde woningen. België loopt voorop met de ontwikkeling van slimme huizen voor senioren. Met geld van de Vlaamse deelregering worden vijfduizend slimme seniorenflats gebouwd. De eerste 26 zijn eind vorig jaar opgeleverd in het centrum van Zwijndrecht, een dorp onder de rook van Antwerpen. Mijnheer Heyndrickx is bewoner van het eerste uur. Het complex van drie verdiepingen staat op een tweesprong van twee kale Belgische straten. Voor de deur staat een standbeeldje van een lam, een verwijzing naar café ’t Lam dat hier vroeger stond. Aan de overkant van de Rijksweg ligt dienstencentrum Houtmere. Als ze willen kunnen bewoners daar terecht voor een goedkope warme maaltijd, cursussen, jeu de boules, kaarten, senioren-aerobics. Volgend jaar komt er een rechtstreekse tramlijn naar de Antwerpse binnenstad.‘Het heeft me slechts een dag of drie gekost om te wennen aan alle knoppen’, zegt mijnheer Heyndrickx trots, ‘maar boven woont een wijfje van negentig, die twijfelt nog steeds.’ Zijn gehoor is slecht – ‘Ik was scheepshersteller en heb altijd in het lawaai gewerkt’ – en buiten loopt hij met een stok, maar verder is hij goed gezond. ‘Deze woning is een droom. Hier krijgen ze me niet meer weg, of het moest tussen planken zijn.’ Ook de kosten vindt hij acceptabel, hij betaalt per dag vijfhonderd frank voor zijn serviceflat, dat is per maand ongeveer 850 gulden. Daar komt alleen nog elektriciteit bij. Bedrijvig gaat hij rond om alles te laten zien. Een druk op de knop met het zonnetje en de dagverlichting en ventilatie gaan aan, de knop met twee champagneglazen zorgt ’s avonds voor sfeerverlichting. Om de keramische kookplaat, de afzuigkap en het koffiezetapparaat te kunnen bedienen, moet eerst de keukenknop worden ingedrukt. ‘Na het koken hoeft ge alleen maar de centrale knop uit te knippen en alles in de keuken is uit. Op de ijskast na natuurlijk, die blijft altijd branden.’ Als hij gaat slapen hoeft hij slechts op de nachtknop bij zijn bed te drukken om het huis in slaapstand te zetten: ‘Alle lampen en apparaten in het hele huis gaan dan uit, de verwarming springt op de spaarstand, het inbraakalarm gaat aan, de boiler warmt op en nog wat van die dingen.’ In elke kamer zit een alarmknop, één druk en alle lampen gaan weer aan. Op de buitendeur gaat een alarmlicht knipperen en er gaat een telefoontje naar het Dienstencentrum. ‘Door het apparaat kunt ge dan met hen klappen of ge een dokter nodig hebt. Sommigen hebben ook nog een alarmapparaatje om hun nek, maar dat vind ik niet nodig.’ Lastig vond mijnheer Heyndrickx dat bewoners in het begin niet zelf in de muren mochten boren. ‘Voor alles moest ge de klusjesman van het dienstencentrum laten komen omdat ze bang waren dat we in de leidingen zouden boren. Omdat ze te weinig mankracht hebben mag het nu wel.’Mevrouw Josphina Wuyts is minder tevreden over het systeem. Met haar 66 jaar is ze de jongste van het complex, haar man van 68 is vanmiddag biljarten. ‘We wilden graag naar deze flat omdat hij in het centrum ligt en ge hier prettig contact hebt met uw buren. Dat is allemaal prima in orde, maar die domotica had voor mij niet gehoeven. Ge past u aan, dat is het meer. Uw leven is helemaal anders dan in een gewoon burgermanshuis.’ Over de bewegingssensor in haar gang zit een kartonnen kapje. ‘Dat heeft mijn man gemaakt, het is zonde van de energie als de lamp overdag aangaat. En ’s nachts valt hier genoeg licht van de straatlantaarns binnen.’ Wiebelend op een stoel demonstreert ze hoe ze de gloeilampen boven de eetkamertafel losdraait zodat ze overdag niet aangaan als er een wolk voor de zon schuift. Het doel van de automatische verlichting – grotere veiligheid – verkeert zo in zijn tegendeel. ‘Maar dat kunnen de grote heren maar beter niet horen.’ Net als bij mijnheer Heyndrickx vertoont haar kleuren-tv het beeld van de hal beneden. Alle bewoners van ’t Lam kunnen zien als er iemand op bezoek komt. ‘Zelf zet ik de tv alleen aan als er bij mij wordt aangebeld’, zegt ze minzaam, ‘maar andere mensen misschien niet, ge weet hoe bejaarden kunnen zijn. Met uw privacy is het hier dus slecht gesteld.’  Wel handig vindt ze de nachtknop: ‘Dan ligt ge in bed nooit meer te prakkezeren of er ergens nog iets aanstaat. Ik druk er ook altijd op als we weggaan. Ik weet wel dat dat niet nodig is, als ge het inbraakalarm aanzet gaat alles automatisch op de nachtstand, maar toch, het geeft me een zeker gevoel.’ Ook prettig vindt ze de verklikker die aangeeft wanneer het driedubbele elektriciteitstarief geldt. ‘Ge richt uw leven ernaar om die kosten te mijden. Ze zeggen wel dat Hollanders gierig zijn maar wij kunnen er ook wat van’, zegt ze schalks, ‘we zijn tenslotte geen Rockefellers.’ Volgens mevrouw Wuyts kampt het systeem nog steeds met kinderziektes. ‘Het systeem is nog steeds niet goed afgeregeld. Soms zit ge rustig tv te kijken en dan gaan plots alle lichten aan en krijgt ge een oproep of alles in orde is. We hebben nu geleerd dat we dan op de groene knop van het alarm moeten drukken en vervolgens de sleutel van de voordeur een keer naar links en rechts moeten draaien. Dan is alles weer gewoon.’Hoofdschuddend glimlacht directrice Berenice de Gendt als ze dit verhaal later hoort. ‘Het blijft moeilijk om uit te leggen wat leefbewaking is. Als een bewoner binnen is – en dat weet het systeem omdat dan het inbraakalarm afstaat – en hij raakt drie uur achter elkaar geen enkele lichtknop aan en maakt geen beweging die door de sensoren wordt opgepikt, dan gaat bij ons automatisch het welzijnsalarm af. Misschien is de bewoner flauwgevallen, of heeft hij iets gebroken en kan hij niet meer bij de alarmknoppen.’ De eerste maanden had ze een paar keer per dag een vals alarm, nu is het nog maar eens in de twee dagen. De Gendt heeft aan de leverancier gevraagd om het systeem minder scherp af te stellen – bijvoorbeeld pas een alarmmelding als er vijf uur geen beweging is geweest – maar die wilde dat niet om veiligheidsredenen. Na een jaar hebben de bewoners van ’t Lam dus nog steeds niet helemaal door hoe de leefbewaking werkt. Het is de vraag of dat zo erg is. Een hartpatiënt op de intensive care heeft ook geen idee hoe hersenscanners en beademingsapparatuur werken. Hij weet zich simpelweg in veilige handen. Toch ligt het gevaar van aantasting van de privacy op de loer, vindt gerontechnoloog Ad van Berlo (43). Hij promoveerde eerst in de werktuigbouwkunde en studeerde daarna gerontologie, de leer van ouderdomsverschijnselen. ‘Een directeur van een zorginstelling zei eens tegen me: “Mooi die automatisering, dan kunnen we onze dementen beter in de gaten houden.” Over het ethische dilemma tussen betere zorg en aantasting van de autonomie wordt nog te weinig gediscussieerd.’ Half juli hield Van Berlo in Breda een lezing over domotica voor ouderenbonden. ‘Op de leefbewaking kwam toen veel kritiek. Mensen voelen zich bekeken door hun huis. Ik schrok daarvan, gaan we niet te ver? Maar het valt me op dat het verzet vooral komt van senioren die zelf nog heel vitaal zijn. Ik hoor heel andere reacties als ik praat met ouderen die een hersenbloeding hebben gehad, of die last hebben van epilepsie. Die zijn juist blij met een ongemerkte controle.’Automatisering van gebouwen gebeurt al langer bij kantoren en dure villa’s. Computermagnaat Bill Gates heeft zijn huis volgestouwd met trucjes, het huis herkent vaste bezoekers en zet hun favoriete muziek op. Van Berlo: ‘Het is de kunst om domotica toegankelijk en betaalbaar te maken voor senioren. Sinds kort dalen de prijzen, de Belgen hebben voor een doorbraak gezorgd. Voor zes- tot negenduizend gulden heb je nu een heel behoorlijk pakket. De Belgische leverancier claimt dat het slechts drieduizend gulden kost, maar die rekent het installeren niet mee.’ Als adviseur is Van Berlo betrokken bij het project Vitaal Grijs van de provincie Noord Brabant. Twee jaar op rij stelt deze provincie een miljoen gulden ter beschikking voor proefprojecten. Vijf woningcorporaties krijgen een aanmoedigingssubsidie voor de installatie van domotica. Eind november worden in Oss de eerste slimme Nederlandse seniorenwoningen opgeleverd. Vanaf 1 oktober staat er in Rosmalen een modelwoning volgestopt met elektronica. Met een enquête kunnen bezoekers hun mening geven, bijvoorbeeld of de keuken automatisch moet worden uitgeschakeld als de bewoner weggaat. Dat is wel veilig, maar vlees sudderen tijdens het boodschappen doen is dan niet meer mogelijk. Van Berlo verwacht veel van de resultaten. Toch ziet hij een keerzijde aan domotica. ‘Vijftig jaar geleden woonden ouderen bij hun kinderen in, leefbewaking gebeurde toen vanzelf. Nu wil iedereen privacy. De techniek lost de daaruit voortvloeiende problemen op, maar dat leidt ook tot verkilling. Neem bijvoorbeeld videotelefonie. Dat lijkt de afstand te overbruggen doordat je elkaar ziet tijdens het bellen, maar lichaamswarmte kun je niet overbrengen.’Tijs van den Boomen[KADER 1:]DomoticaDomotica is nog lang niet uitgekristalliseerd. Het huidige Belgische systeem zorgt voor:Veiligheid •Toegangscontrole (een camera bij de buitendeur filmt de bezoeker. Op de eigen tv ziet de bewoner wie er voor de deur staat, door de parlofoon kan hij met hem praten). •Inbraakalarm (automatisch ingesteld bij het verlaten van de woning). •Optimale verlichting (lichtsensoren laten de verlichting ook overdag branden als het te donker is). •Simulatie van aanwezigheid (als de bewoner weg is gaan de lichten af en toe branden zodat het lijkt of er iemand thuis is). •Leefbewaking (als er drie uur geen beweging in de woning is, wordt de hulpdienst gewaarschuwd).Comfort •Optimale temperatuur (dag- en nachtstand, apart geregeld voor woonkamer en slaapkamer). •Automatisch regelen van verlichting, verwarming en ventilatie. •Afstandsbediening (de bediening van de schakelaars kan worden overgenomen door een afstandsbediening).Eenvoudige bediening •Beperkt aantal functies (verschillende apparaten worden met één knop bediend). •Grote knoppen en duidelijke symbolen.Energiebesparing •Automatisch gebruik dalurentarief voor kachels en boiler. •Lampje dat waarschuwt wanneer het hoge elektriciteitstarief geldt.[Kader 2]Adressen •Een proefwoning met domotica staat van 1 oktober 1998 tot zomer 1999 aan de Hoff van Hollandlaan in Rosmalen (vlakbij het station). Informatie bij de heer L. Buis, (073) 521 44 36. •Ad van Berlo’s bureau Glaukopis adviseert over ouderentechnologie en domotica, (0497) 51 78 94 •Een brochure met 230 erkende domotica-installateurs is gratis op te vragen bij de Unie van elektrotechnische ondernemers (Uneto), telefoon (079) 325 06 50. De installateurs zijn geordend per provincie, ook wordt vermeld welke bedrijven een showroom hebben. Adressen •Een proefwoning met domotica staat van 1 oktober 1998 tot zomer 1999 aan de Hoff van Hollandlaan in Rosmalen (vlakbij het station). Informatie bij de heer L. Buis, (073) 521 44 36. •Ad van Berlo’s bureau Glaukopis adviseert over ouderentechnologie en domotica, (0497) 51 78 94 •Een brochure met 230 erkende domotica-installateurs is gratis op te vragen bij de Unie van elektrotechnische ondernemers (Uneto), telefoon (079) 325 06 50. De installateurs zijn geordend per provincie, ook wordt vermeld welke bedrijven een showroom hebben.  

  • Taal / Language

    • Nederlands
    • English
    • Deutsch
    • Français
  • Boeken

    • Stedelijke vraagstukken, veerkrachtige oplossingen
    • Ruimte voor de Amsterdamse binnenstad
    • Snelweg x Stad
    • Asfaltreizen – Een verkenning van de snelweg
    • Binckhorst Magazine
    • De marktgids voor Amsterdam
    • De mobiele stad – Over de wisselwerking van stad, spoor en snelweg
    • De Ronde van U.
    • De vierkante meter
    • Eigen baas – Kort & krachtig
    • Eindhoven Hoofdstad
    • Groeten uit Vinexland
    • Handboek Eigen Baas
    • Het land van Lely – Reisboek in 103 stukken
    • Kruispunt Utrecht
    • Kunstwerken & Kunstwerken
    • Lelysteden – Een associatieve reisgids
    • Onder Weg!
    • Streetwise Rotterdam
    • Turtle 1 – De auto uit Afrika
    • Wij zijn goed
  • Kranten en tijdschriften

      Uit
  • Projecten

    • Luchtplaats
    • Rotondologisch Genootschap
    • Streetwise Rotterdam
    • Het Marktmanifest
    • Welkom in Control Space
    • Zinloze mobiliteit
    • Nederland een eigen berg!
    • Amsterdam op kousenvoeten
    • De Eindhovense Demer
  • Onderwerpen

    • Asfalt
    • Dingen
    • Freelancen
    • Kunst
    • Landschap
    • Onderkant
    • Rotondologie
    • Stad
  • Series

    • De kust
    • De lunch
    • De markten van Amsterdam
    • De mobimens
    • De telefooncel
    • Dossier A2
    • Dossier A4
    • Dossier A10
    • Dwars kijken
    • Get your kicks on the E3
    • Groeten uit Vinexland
    • Het ontwerp
    • Het product
    • IJ-tje
    • Na dato
    • Noord-Amsterdam
    • Poldernormen
    • Rond Brussel
    • Sloop
    • Stedenatlas
    • Strijd om de ruimte
    • Tand des tijds
    • Turtle 1
    • Wat doet dat daar
    • Weststrook
    • Zinloze mobiliteit
  • Trefwoorden

    • Aids
    • Amsterdam
    • Architectuur
    • Auteursrecht
    • Auto
    • Bajes
    • Bedrijventerrein
    • Berlin
    • Brussel
    • China
    • Drugs
    • Eindhoven
    • Fietsen
    • Ghana
    • India
    • Luchthaven
    • Markt
    • Monumenten
    • Ontwerpen
    • Openbare ruimte
    • Psychiatrie
    • Rotterdam
    • Schiphol
    • Shopping
    • Snelweg
    • Teksten voor fotoboeken
    • Toerisme
    • Verboden toegang
    • Verrommeling
    • Vinex
    • Wegen
  • Genres

    • Audio
    • Boek
    • Column
    • Essay
    • Film
    • Lezing
    • Notitie
    • Ontwerp
    • Portret
    • Recensie
    • Reportage
  • Jaren

    • 2017
    • 2016
    • 2015
    • 2014
    • 2013
    • 2012
    • 2011
    • 2010
    • 2009
    • 2008
    • 2007
    • 2006
    • 2005
    • 2004
    • 2003
    • 2002
    • 2001
    • 2000
    • 1999
    • 1998
    • 1997
    • 1996
    • 1995
    • 1994
    • 1993
    • 1992
    • 1990

    • Copyright 2014 Venus Premium Magazine Theme All Right Reserved.
      Back to top