• Home
  • Over Tijs vd B
  • Boeken
  • Rotondologie
  • Freelancen
  • English
  • Home
  • Over Tijs vd B
  • Boeken
  • Rotondologie
  • Freelancen
  • English
  • Bouw
icon

Koolhaas’ eersteling

Bouw, 1 februari 2002

Met het Amsterdamse IJplein zorgde Rem Koolhaas voor de herintroductie van de urban villa in Nederland. Ook ontdekte hij er de dynamische montage als ontwerpprincipe. Toch schaamt hij zich achteraf over zijn stedenbouwkundig plan: te braaf, te humanistisch.

Asocialenwijken

Bouw, 1 oktober 2001

Bouwers kijken liefst vooruit. Toch is het ook noodzakelijk om terug te kijken, al is het maar om vanuit het verleden een nieuw licht te laten schijnen over het heden. De serie ‘na dato’ onderzoekt vergeten episodes uit de bouwgeschiedenis. Deze maand: de woonscholen.Fleurig steekt De Ravelijn af tegen de donkergroene velden, de huizen van twee verdiepingen zijn afwisselend zachtgeel, zachtblauw en wit geschilderd. Zo idyllisch ligt deze Maastrichtse wijk erbij, dat ze doet denken aan een 'Potjomkindorp', de bordkartonnen dorpen die in het achttiende-eeuwse Rusland langs de route van de tsarina werden gebouwd om haar te laten zien hoe goed ze wel voor haar onderdanen zorgde. De Ravelijn werd in 1955 gebouwd voor de 'heropvoeding van zwaksociale gezinnen' uit de verkrotte Maastrichtse binnenstad. De Limburgse hoofdstad was laat met haar 'woonschool', in het westen van het land waren deze heropvoedingswijken al voor de oorlog in zwang geraakt. En mislukt. Daardoor is Maastricht nu de enige stad waar nog een woonschool herinnert aan de tijd dat de arbeiders met harde hand werden verheven.In de jaren vijftig werden de gezinnen 'zwaksociaal' of 'maatschappelijk ziek' genoemd, hetgeen al een verzachting was van de vooroorlogse benaming 'ontoelaatbaar'. Dat predikaat was letterlijk bedoeld, het ging om gezinnen die door hun woongedrag niet werden toegelaten in de gemeentewoningen. Bovendien was er de angst voor besmetting van de nette arbeiders. ‘De slechte invloed van zulk een gezin op de omgeving moet niet onderschat worden’, schreef Ari Keppler in 1929. Hij was directeur van de Gemeentelijke Woningdienst van Amsterdam en de motor achter deze wijken. Voor het hardnekkige residu van verwaarloosde gezinnen, wanbetalers en ‘psychopathen van allerlei aard’ bouwde Amsterdam twee wijken: Asterdorp en Zeeburgerdorp. Tegelijk verrees in Den Haag de wijk Zomerhof, en in Utrecht het Kerkwegcomplex. De woningen in deze wijken heetten ‘verblijven’ en de huur ‘een vergoeding voor de verblijfskosten’. Zo werd benadrukt dat het ging om doorgangshuizen waar mensen tijdelijk werden ondergebracht om ze om te vormen tot ‘rustige, kalme bewoners’ en ‘regelmatige betalers’. Op verzoek van het Bevolkingsregister kregen de straten zelfs geen naam, zelfs de nummering hield geen verband met de straten doch liep gewoon door.De gedachte achter deze wijken was bij uitstek een sociaal-democratische: ook de los-vaste arbeider moest worden verheven. En bovendien: 'het dakloos blijven van dergelijke gezinnen kan in een geordende maatschappij evenmin worden toegelaten.’ Alleen de communisten ageerden fel tegen de ‘semi-gevangenissen voor ontoelaatbaren'. Inderdaad hadden de 'woonscholen’ daar veel van weg. De wijken werden aan de rand van de stad gebouwd als geïsoleerde enclaves die van grote afstand zichtbaar waren. De woning van de opzichteres was steeds zo gesitueerd dat ze in de gaten kon houden wie er in en uitgingen. Zeeburgerdorp was aan drie zijden omgeven door water, voor de enige toegangspoort lag symbolisch een ketting op de grond. Om het toezicht op de bewoning te vergemakkelijken kwamen de deuren van slaapkamers en keuken uit op de woonkamerDe Haagse Zomerhof ging nog een stap verder: de vijfhoekige wijk was omringd met een muur, de toegangspoort ging ’s avonds om negen uur op slot. De 106 woningen waren verdeeld in drie categorieën voor de verschillende niveaus van onmaatschappelijkheid. De huisjes van de laagste klasse lagen in het hart van de wijk, aan straatjes die als spaken van een wiel ontsprongen aan de controlepost. ‘Het mitrailleursnest’ noemden bewoners deze post. De woningen in Asterdorp – ook een ommuurde vijfhoekige wijk – waren van binnen in donkere kleuren geverfd, terwijl de huizen van Zeeburgerdorp roomwit waren. Keppler was namelijk benieuwd welke invloed kleur zou hebben op de bewoners. En inderdaad: de sfeer in Zeeburgerdorp was aanmerkelijk beter dan in Asterdorp, waar het merendeel der bewoners ‘recalcitrant en opstandig’ was. Keppler weet dit niet alleen aan het uiterlijk – ‘Vroolijke kleuren, boomen en planten zijn eischen voor een dorp voor asociale gezinnen. Kalmte en vredigheid moeten bevorderd worden door het uiterlijk aanzien.’ – maar ook aan het feit dat Asterdorp met 131 woningen ruim tweemaal zo groot was. Hij kwam tot de conclusie dat honderd woningen al te veel was. Tegelijk realiseerde hij zich dat het dan onmogelijk zou zijn om in Amsterdam genoeg locaties te vinden voor de noodzakelijk geachte zesduizend woningen. Tegen de bouw van Asterdorp waren omliggende bedrijven tenslotte al in opstand gekomen. En dus maakte Keppler een plan voor grote complexen die in eenheden van zestig woningen beheerd zouden worden. Daarnaast wilde hij voor de ‘super-sociaal achterlijken’ speciale woningen laten bouwen met ijzeren tafels, ledikanten met strozakken en vaste lichten. Huur hoefden die bewoners niet te betalen, want ‘het verblijven in deze laatste inrichting zou niet anders beschouwd kunnen worden, dan als een schande.’ Tot uitvoering van deze plannen is het nooit gekomen, integendeel, halverwege de jaren dertig tekende de mislukking van de wijken zich af. De exploitatie was kostbaar, de doorstroming naar gemeentewoningen lukte nauwelijks en vooral: er was veel leegstand omdat de helft van de gezinnen met het etiket ‘ontoelaatbaar’ het eenvoudig verdomde om in zo'n wijk te gaan wonen.Ondanks de slechte ervaringen werd de idee van aparte wijken voor ‘onmaatschappelijken’ in de jaren vijftig opnieuw omarmd. De aanleiding daarvoor was tamelijk toevallig: tijdens de oorlog waren ‘asociale gezinnen’ uit het gebombardeerde centrum van Rotterdam ondergebracht op het Drentse en Overijsselse platteland waar de barakken van de werkverschaffingsprojecten toch leeg stonden. In die geïsoleerde omgeving bleek disciplinering goed te lukken. Na de oorlog werden de Rijksevacuatiekampen omgedoopt tot Gezinsoorden voor Maatschappelijk Onaangepaste Gezinnen en begon het spel van voren af aan. De gezinsoorden waren proeftuinen voor wetenschappelijk onderzoek, waar de heropvoeding systematisch werd aangepakt. Tegelijk kwamen er – met de opkomst van het maatschappelijk werk in de jaren vijftig – in de steden ‘heropvoedingswijken’. Soms door de oude asocialenwijken nieuw leven in te blazen, zoals in Utrecht en Den Haag, soms door een geheel nieuwe wijk te bouwen zoals de 104 woningen van De Ravelijn in Maastricht. Amsterdam hield absolute afzondering inmiddels voor ongewenst en bouwde aan de rand van de westelijke tuinsteden twee complexen van honderd woningen voor onmaatschappelijken. In uiterlijk waren ze niet te onderscheiden van de huizen van aangrenzende straten. Het leven ging kalm zijn gang: de onderzoekers deden hun wetenschappelijk werk, de maatschappelijk werkers schreven eindeloze rapporten en de bewoners verzetten zich lijdzaam.Pas in de jaren zestig veranderde het tij, isolatie en heropvoeding maakten plaats voor algemene zorg op buurtniveau. Onmaatschappelijkheid bestond niet langer, het nieuwe etiket luidde ‘achtergebleven en kansarme groepen’. En daarvoor moest de samenleving veranderd worden, niet de mensen zelf. De asocialenwijken die er nog stonden – Zeeburgerdorp was in de oorlog al gesloopt door de Duitsers – werden afgebroken. Alleen de maatschappelijk werkers van de Maastrichtse Ravelijn modderden nog een tijd door vanuit wijkcentrum De Goede Herder. De geplande doorstroming onder bewoners - na drie tot vijf jaar zouden ze terugkeren in de maatschappij – werd bij lange na niet gehaald. Eigenlijk was er alleen in de staf sprake van verloop. Pas in 1982 viel hier definitief het doek: bewoners kregen herhuisvesting aangeboden en een oprotpremie van vierduizend gulden, daarna zou de wijk gesloopt worden. Om verpaupering te voorkomen werden er tijdelijk studenten gehuisvest. Weer ontstond in De Ravelijn een monocultuur van bewoners, weer was de doorstroming laag, maar voor deze hoogopgeleiden was dat een vrijwillige keuze. Ze waren zo tevreden met hun wijk dat ze zich tegen de geplande sloop verzetten. Met succes: twee jaar geleden werd de wijk gerenoveerd en kregen de bewoners de toezegging dat ze tot 2013 kunnen blijven. Erkenning van De Ravelijn als sociaal monument lijkt binnen handbereik.Bronnen: Geschiedenis van de onmaatschappelijkheidsbestrijding in Nederland 1914-1970, Adrianne Dercksen en Loes Verplancke; De huisvesting van asociale gezinnen te Amsterdam, Gemeentelijken Woningdienst Amsterdam. Wonen op achterstand, Jos van Dieten, Stedelijk Instituut voor Sociaal Werk Maastricht 

De privé-wijk wint terrein

Bouw, 1 april 2001

Privé-wijken nemen ook overal ter wereld een hoge vlucht. Maar Nederlanders hebben een hekel aan muren, prikkeldraad en roadblocks. Met sloten en verkeersmaatregelen blijk je vreemden ook te kunen weren. Onze hang naar veiligheid vereist een steeds grotere controle van de omgeving: andere mensen zijn niet in de eerste plaats burgers, maar potentiële bronnen van gevaar die moeten worden buitengesloten. Liefst letterlijk. Ommuurde wijken nemen dan ook overal ter wereld een hoge vlucht: in de Verenigde Staten, Zuid-Amerika, Indonesië, Rusland, Noord-Afrika. Muren zijn niet alleen een speeltje van de rijken, ook de bewoners van sloppenwijken schermen zich af van de boze buitenwereld zoals in Brazilië. Nederland slaagt er nog steeds in om het fenomeen buiten de deur te houden, tenminste als je alleen kijkt naar letterlijke muren om woonwijken. Maar particuliere bedrijfsterreinen, afgesloten stegen, omheinde natuurgebieden en particuliere bungalowparken vinden we geen probleem. Tegelijk ontstaan er nieuwe muren: geluidsschermen, waterpartijen en snelwegen die barricades opwerpen. Een geaccepteerd verschijnsel zijn ook de woonwijken die slechts één toegangsweg hebben en die de facto functioneren als een afgesloten eenheid waar je alleen komt als je er iets te zoeken hebt. Zo staat aan het begin van de Watsonweg in Uithoorn een merkwaardig verkeersbord: een doodlopende straat met twee doodlopende zijstraten. Meerwijk-West is namelijk een doodlopende wijk. Verkeersmaatregelen blijken een effectief hulpmiddel om vreemden te weren. Zo schrikt een bungalowpark bij Zoutelande mensen af doordat er bij elke toegangsweg een bord staat dat inrijden verbiedt, alleen de eigenaren weten dat je die gewoon mag negeren. Bewoners van een zijstraatje van de Amsterdamse De Lairessestraat hebben zelf een bord 'eigen weg' geknutseld en opgehangen. En in de duinen bij Langeveld verbieden vijftien boerderettes de toegang tot hun straat met het blauwe bordje verboden toegang, artikel 461. 'We zullen de discussie over ommuurde wijken moeten gaan voeren', zegt Friso de Zeeuw, directeur Nieuwe Markten van het Bouwfonds, 'Veiligheid zal een prominente rol blijven spelen.' De Zeeuw ziet drie ontwikkelingen bij elkaar komen: het optrekken van fysieke barrières rond wijken ­ of dat nu muren of sloten zijn ­, de privatisering van de beveiliging door de inschakeling van particuliere bewakingsdiensten en tenslotte de homogenisering van wijken: Ons Soort Mensen dat naar elkaar toetrekt. 'Samen zorgen deze drie processen voor een explosief mengsel. Daar moeten we over praten, de radicale ontkenning die je nu in Nederland steeds hoort is te makkelijk, een Pavlov-reactie.' Voorzichtig zegt de voormalige PvdA-wethouder dat hij zelf geen mening heeft: 'Ik wil het punt slechts op de agenda zetten.' Met kleine buurten die zich afsluiten van hun omgeving, zeg twintig, vijfentwintig woningen, heeft hij in ieder geval geen moeite. 'Die schaal vind ik acceptabel, dat is meer een straat dan een wijk.'Steden beschouwen we als open podia waar mensen, goederen, ideeën en culturen worden uitgewisseld, maar deze openheid is een vrij recent kenmerk van steden. De geboortedatum van de open stad is zeer nauwkeurig aan te wijzen: de dag na de inname van de Bastille van Parijs. Op vijftien juli 1789 begon de sloop van de muren van de Bastille en dat was de opmaat voor de sloop van de stadswallen en -poorten in heel Europa. In Het lege land; de ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 beschrijft Auke van der Woud hoe dit proces in Nederland verliep. In 1813 kregen ruim vijftig steden te horen dat hun stadswallen niet langer een militaire functie hadden, maar dat betekende niet dat ze zo snel mogelijk werden afgebroken. Integendeel, de steden waren er niet happig op om zich open te stellen en hielden vast aan de gewoonte om de poorten na zonsondergang af te sluiten en de sleutel in te leveren bij de burgemeester. De hele nacht kon er dan niemand meer in of uit. Er was een Koninklijk Besluit nodig om de steden te dwingen ook 's nachts mensen toe te laten, wat ze vervolgens bemoeilijkten door hoge nachttarieven in te stellen. Het was het kostbare achterstallig onderhoud dat de steden ertoe bracht hun stadspoorten te slopen en ze te vervangen door eenvoudige barrières, vaak niet meer dan een hek met een wachter ernaast. Deze barrières verdwenen pas in 1864 toen de gemeentelijke tolgelden werden afgeschaft, de muren verdwenen nog later. Op de plaats van de stadswallen werden parken aangelegd in Engelse stijl, de zogenaamde stadswandelingen. Deze parken waren expliciet bedacht om rijke burgers aan te trekken, city marketing avant la lettre. Het lijkt alsof de film van de stedenbouw op dit moment langzaam wordt teruggedraaid. Als eerste verschenen de muren weer, in de vorm van geluidswallen, sloten en hekken. Tegenwoordig worden zelfs al echte muren gebouwd zoals bij de kastelen van Sjoerd Soeters bij 's-Hertogenbosch, het veelbesproken Landgoed Haverleij. Ook hier is sprake van city marketing, maar nu worden rijke mensen juist aangetrokken door beslotenheid. Anno 2001 zijn we teruggekeerd op het punt waar we halverwege de negentiende eeuw waren: muren zonder poorten. Maar als de film nog verder draait zullen de poorten terugkeren als sluitstuk. De politieke weerstand daartegen is nog steeds groot, maar daarin kan snel verandering komen. Bernard Hulsman bedacht onlangs in NRC Handelsblad het volgende scenario: nieuwe Bosche voetbalrellen, het gemeentebestuur sluit de binnenstad weer af door de bruggen op te halen en vervolgens trekken de voetbalvandalen naar de rijke woongemeenschappen om te plunderen. In werkelijkheid liggen de kastelen te ver uit de stad voor zo'n scenario, en is de organisatiegraad van hooligans te gering. Het kan eenvoudiger: stel je een serie inbraken in een van de kastelen voor, met een verkrachting als klap op de vuurpijl. Een stadsbestuur moet heel sterk in zijn schoenen staan om in zo'n situatie de hekken te verwijderen die de bewoners samen met een beveiligingsdienst laten plaatsen, zeker als de camera's van SBS6 er bovenop staan. Maar goed, de gemeente heeft op dit moment in ieder geval nog wel het juridische recht om hekken te laten verwijderen: de binnenplaatsen van de kastelen zijn openbaar terrein. Tenminste bij de drie die nu gebouwd worden, want projectontwikkelaar Heijmans zou de onderhandelingen met de gemeente graag openbreken om de andere kastelen een privébinnenterrein te geven. 'Meer blauw op straat neemt niet die gestalte aan die burgers wel zouden willen,' zegt Cees Struycken, verkoopmanager van Heijmans, 'blijkbaar kun je sommige taken niet meer volledig aan de gemeente overlaten. ' In een gedeeltelijke privatisering van de binnenruimtes zoals de gemeente 's-Hertogenbosch voorstelde ­ namelijk alleen de parkeerplaatsen ­ ziet hij niets: 'Dan moeten bewoners mee gaan betalen aan het onderhoud van de verplichte openbare parkeerplaatsen op het terrein.' Nee, de moderne stadsbewoner wenst alleen voor zijn eigen belang te betalen. En dat lukt hem steeds vaker.In Amerika hebben privéwijken sinds de jaren zestig een hoge vlucht genomen. Een deel van deze wijken is daadwerkelijk ommuurd ­ de zogenaamde gated communities ­ maar de meerderheid biedt de aanblik van een gewone suburb. Hoogstens zie je in de berm kleine bordjes private property. Cijfers uit 1997 houden het aantal ommuurde Amerikanen op 8,4 miljoen. Over privéwijken zijn geen recente cijfers bekend, maar twintig miljoen inwoners lijkt een voorzichtige schatting. Dat is bijna tien procent van de bevolking. Makelaars schermen graag met het woord community, maar van een gemeenschap is doorgaans geen sprake: het zijn wijken die door projectontwikkelaars zijn gebouwd voor specifieke doelgroepen: senioren, golfers, yuppies. Het enige samenbindende element is de zoektocht naar privacy en veiligheid. Daarbij gaat het niet zo zeer om de objectieve kans om het slachtoffer te worden van criminaliteit, als wel om de angst voor de willekeur waarmee criminaliteit toeslaat. De bouw van privéwijken is in eerste instantie zeer aantrekkelijk voor gemeenten: de straten, riolering en parken worden gefinancierd door de projectontwikkelaar. De bewoners betalen zelf voor hun vuilophaal, verlichting en veiligheid. Zonder investeringen krijgen gemeentes dus extra belastingbetalers binnen hun grenzen. Maar daarmee halen ze wel het paard van Troje binnen: bewoners van privéwijken protesteren steeds vaker dat ze tweemaal belasting betalen: voor hun eigen wijk en voor de stad. Een nieuwe strategie in Californië is nu de ontwikkeling van wijken die niet langer deel uitmaken van een stad of ander openbaar lichaam: de privéstad. Stedelingen kun je de inwoners daarvan niet meer noemen, het zijn aandeelhouders geworden: buy your own government. Privéwijken en -steden hebben hun eigen wetten: de covenants, conditions and restrictions (CC&R's), die elke eigenaar moet ondertekenen en die bij verkoop overgaan op de volgende bezitter. De CC&R's - die soms enkele honderden pagina's beslaan - leggen bijvoorbeeld vast dat bewoners niets aan de buitenkant van hun huis mogen hangen, dat ze hun gras moeten maaien, hun gordijnen moeten kiezen uit een voorgeschreven kleurpallet, geen huisdieren mogen houden en niet over hun eigen gazon mogen lopen omdat dan een pad wordt uitgesleten. Ook de minimumleeftijd van de bewoners, de hoogte van de schuttingen en het aantal dagen dat logés mogen blijven slapen kunnen voorgeschreven zijn. Bestuurders en managers van privéwijken zien strikt toe op naleving van de regels, al is het maar om te voorkomen dat bewoners hen voor de rechter dagen wegens waardevermindering van hun huis. Om over onveiligheid nog maar te zwijgen: wee het bestuur dat niet alle maatregelen neemt die nodig zijn om lijf en leden van de bewoners te beschermen. En zo worden steeds meer wijken afgesloten met borden, met hekken en zelfs met muren, prikkeldraad en roadblocks. Friso de Zeeuw van het Bouwfonds heeft gelijk: over deze ontwikkelingen zullen we moeten praten, anders rukt de privatisering sluipenderwijs op en sterft de openbare ruimte een langzame dood.

De slagschaduw van de Europese milieurichtlijnen

Bouw, 1 februari 2001

Architecten en stedenbouwers krijgen steeds meer normen op hun tekentafel. Is ontwerpen in dit woud van regels en eisen nog wel mogelijk? 'Poldernormen' is een serie over de oprukkende normering. Deze maand: de Europese milieurichtlijnen.Nederland heeft ze lang geleden ondertekend, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Al in 1979 werd de bescherming van vogels geregeld; planten en overige dieren waren in 1992 aan de beurt. Toch begint nu pas duidelijk te worden welke gevolgen beide richtlijnen hebben voor de ruimtelijke ordening. Natuurbeschermers dagen provincies en gemeenten met succes voor de rechter. De kamsalamander maakte een woonwijk bij Vught onmogelijk, vogels verhinderden de aanleg van toeristische fietspaden bij Kampen en de korenwolf houdt nog steeds een grensoverschrijdend bedrijventerrein bij Heerlen tegen. Decentrale overheden zijn namelijk verplicht om Europese richtlijnen in de praktijk te brengen, ook als de landelijke overheid het laat afweten met de vertaling van die richtlijnen in nationale wetgeving of beleid.Lange tijd dacht het ministerie van LNV dat de bestaande natuurgebieden en nationale parken voldoende bescherming zouden bieden voor flora en fauna – Nederland liep immers voorop met zijn milieubeleid – maar de Europese Commissie dacht daar anders over. Ook het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) - waarin onder andere de Ecologische Hoofdstructuur is vastgelegd - vond in Europese ogen geen genade: Nederland moet expliciet en actief beleid voeren om de leefgebieden te beschermen. Om een forse dwangsom te voorkomen breidde het ministerie op 1 februari 2000 het aantal beschermde vogelgebieden uit van 37 tot tachtig. De totale oppervlakte komt daarmee op een miljoen hectare. Voor de Habitatrichtlijn is Nederland nog niet zo ver: de voorlopige voordracht aan de Europese Commissie is net de deur uit. In september 2001 doet de commissie een uitspraak over deze lijst en daarna begint de Nederlandse inspraak. De ervaringen met de Vogelrichtlijn voorspellen onweer: tegen de aanwijzing van de vogelgebieden werd maar liefst vijfduizend maal protest aangetekend. De Habitatrichtlijn gaat ver: er mogen geen wezenlijke verstoringen plaatsvinden van het gebied en van de beschermde planten en dieren, noch door ingrepen in het gebied zelf noch door ingrepen daarbuiten (externe werking). Als een significante verstoring dreigt, moeten vier vragen beantwoord worden: ontbreken alternatieve oplossingen; zijn er ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’; is functionele compensatie mogelijk; wordt het voortbestaan van de populatie niet in gevaar gebracht? Pas als alle vier de vragen positief beantwoord zijn, mag het project doorgaan. Bestaande activiteiten mogen in principe worden voorgezet, behalve als die op langere termijn leiden tot een verlaging van de kwaliteit. Dan is de overheid ‘gehouden passende maatregelen te nemen om deze nadelige effecten weg te nemen’.Ook in de planvorming werpen de Europese richtlijnen hun schaduw vooruit. Adviseur Tjaard Jager van de gemeente Dronten: ‘Begin 2000 zijn de Veluwerandmeren in hun geheel voorgedragen voor de Vogelrichtlijn en dat legt een bom onder het herinrichtingsplan dat we de afgelopen jaren hebben opgesteld met het Rijk, twee provincies, twee waterschappen en tien gemeenten. De meren vielen al lang onder de Ecologische Hoofdstructuur, maar dat stond recreatief medegebruik niet in de weg.’ Jager verwacht weinig van het bezwaarschrift dat Dronten heeft ingediend tegen de voordracht, net zo min als van de aansluitende gang naar de Raad van State. Het is de vraag of de gemeenten nu nog bereid zullen zijn het convenant te ondertekenen dat voorziet in een investering van veertig miljoen euro. Daarmee komt ook de geplande natuurontwikkeling op losse schroeven te staan. De Habitatrichtlijn brengt minstens zo veel onzekerheid met zich mee. ‘In de eerste plaats weten we niet waar dieren zitten, en vervolgens weten we niet wat een significante verslechtering is’, zei een Friese beleidsambtenaar op de studiemiddag die het NIROV in november over de Europese regelgeving organiseerde. Hij vreest dat het draagvlak voor natuurbescherming daardoor zal afkalven. Hij kreeg steun uit onverwachte hoek: Hindrik-Jan Knot van de vereniging Das & Boom sprak zijn medelijden uit met projectontwikkelaars. Naast de verwarring over de Europese richtlijnen zitten zij ook nog met de onzekerheid over de ‘rode lijst’. Hierop staan 650 dieren en planten die onder de Natuurbeschermingswet vallen. ‘Zo’n man koopt een kale akker en denkt aan de slag te kunnen. Maar als wij daar, zoals in Heerlen, een bedreigde diersoort vinden, heeft hij een levensgroot probleem.’ Officieel rept de Natuurbeschermingswet niet van leefgebieden: alleen individuele exemplaren worden beschermd. Maar als ergens een populatie wordt gevonden, kunnen natuurbeschermers meteen het zwaarste wapen uit de kast halen en roepen dat de gehele soort zal uitsterven als dat gebied verdwijnt. Over de levensvatbaarheid van die populatie of over alternatieve gebieden die wellicht beter geschikt zijn, hoeven ze zich in eerste aanleg niet druk te maken. Een vlekkenkaart met alle leefgebieden van de 650 soorten zou een einde aan deze onzekerheid maken, maar het ministerie van LNV, dat op de NIROV-studiemiddag schitterde door afwezigheid, weigert vooralsnog zo’n kaart te maken. Officieel omdat die te statisch zou zijn en bestuurders lui zou maken, maar in werkelijkheid waarschijnlijk omdat bijna heel Nederland eronder zou vallen.Het mag duidelijk zijn: Europese regelgeving vergroot de kloof tussen lokale democratie en milieunormen. Op de Waddeneilanden, waar traditioneel grote afkeer bestaat van bemoeizucht van het vaste land, werd de Vogelrichtlijn aanvankelijk slechts als een van de vele wettelijke regels gezien. Toen de enorme implicatie duidelijk werd - negentig procent van de eilanden zou Natuurbeschermingsgebied worden - kozen de vijf gemeentebesturen gezamenlijk voor een offensieve aanpak. Met minister Van Aartsen, toe nog LNV, vonden zij een creatieve oplossing: de Vogelrichtlijn zou worden ingevoerd door de bestemmingsplannen aan te passen. Op deze manier zou de beslissingsbevoegdheid op gemeentelijk niveau blijven liggen. Rijk, provincies en gemeenten gingen akkoord, maar afgelopen oktober gooide de Europese Commissie roet in het eten: zij vond het bestemmingsplan een te passieve bescherming. Ton Kreukels, hoogleraar planologie van de Universiteit Utrecht, sloot de studiemiddag van het NIROV af met een waarschuwing tegen een verdergaande technocratisering van het natuurbeleid. ‘Hoe sympathiek natuurbescherming ook is, het kan niet zo zijn dat één deelbelang voorop wordt gesteld. Op regionaal niveau moet per definitie een afweging van alle belangen worden gemaakt en dat kan alleen de politiek doen. Een trade off van milieu-eisen moet dus mogelijk zijn.’ De afgevaardigde van Das & Boom protesteerde kalmpjes, hij weet de Europese richtlijnen aan zijn zijde. 

De macht van het auteursrecht

Bouw, 1 januari 2001

Architecten en stedenbouwers krijgen steeds meer normen op hun tekentafel. Is ontwerpen in dit woud van regels en eisen nog wel mogelijk? ‘Poldernormen’ is een serie over de oprukkende normering. Deze maand: het auteursrecht.Het World Trade Center aan de Amsterdamse Zuidas is bezig zijn bijnaam ‘de blauwe engel’ te verspelen. De verbouwing van het kantorencomplex is in volle gang, aan de kant van het treinstation is het blauwe glas al verwijderd. ‘Uit de tijd’, zegt opvolgend architect Hans van den Oever over het spiegelende glas, ‘het deed onze co-architect in Londen, Lee Polisano, denken aan een agressieve Texaanse agent met zo’n blauwe spiegelende zonnebril die je aanhoudt voor te snel rijden en je dan ook nog betast. En bovendien was de vliesgevel niet functioneel: de borstweringen zaten op een meter twintig, zodat je vanaf je bureau niet naar buiten kon kijken. Daarvoor in de plaats komt nu doorzichtig glas.’ Paul Selle, een van de oorspronkelijke architecten, verzette zich hevig tegen deze ingreep en wist voor deze ‘misvorming, verminking of andere aantasting’ (artikel 25 van de Auteurswet) een afkoopsom van maar liefst een kwart miljoen gulden te bedingen. Juridisch heeft hij met deze schikking het recht verspeeld om nog verdere actie te ondernemen, maar als ‘verontruste burger’ blijft hij ageren. Pikant detail: Selle was indertijd co-architect van Gerard de Klerk, die wel instemde met de aanpassing van hun gezamenlijke creatie.De gang van zaken rond het WTC is kenmerkend voor het toegenomen belang van het auteursrecht. De spraakmakende rechtszaken van de afgelopen jaren vormen slechts de top van de ijsberg: vaak komt de rechter er helemaal niet aan te pas en wordt een onderhandse schikking getroffen. En daarbij gaat het om geld, veel geld. ‘Het lijkt wel of bepaalde architecten de schikking zien als aanvulling op hun AOW’, zegt Hans van den Oever, ‘op het laatste moment komen ze met de schending van hun auteursrecht. Als architect zou je dan het liefst via de BNA arbitrage inroepen van collega's, maar de opdrachtgever heeft meestal haast en dan wordt er gewoon betaald.’ Uit de tijd dat hij maat was van ZZO+P herinnert Van den Oever zich een ontwerp in Amstelveen dat werd aangevochten door de inmiddels overleden architect Arthur Staal. ‘Toen de eerste paal net de grond inging, meldde Staal plots dat hij vond dat zijn gebouw in stedenbouwkundige zin werd aangetast door ons ontwerp voor een naastgelegen complex. Er moest een half miljoen op tafel komen. Begrijp me goed, het auteursrecht kan helpen om gebouwen van grote architectonische waarde te beschermen, maar dit is gewoon geldklopperij.’ De Leeuwardense advocaat Pieter Tuinman, die er voor Paul Selle een kwart miljoen uitsleepte, vermoedt dat de uitgekeerde bedragen de komende jaren verder zullen stijgen. ‘Toen we Bonnema bij zijn proces tegen de verbouwing van het gemeentehuis van Tietjerksteradeel verdedigden, was hij een witte raaf. Inmiddels heb ik zeker vier auteursrechtelijke zaken per jaar.’Over de hele maatschappelijke linie neemt het belang van het auteursrecht toe. De bescherming strekt zich uit van foto’s tot computerprogrammatuur, en van muziek tot de tekst die u nu zit te lezen. Het inspireerde Rob Scholte tot een kunstwerk dat enkel en alleen bestaat uit het symbool ©. Architecten kunnen nog niet zo heel lang een beroep doen op het auteursrecht, pas onder druk van een internationale conventie breidde Nederland zijn Auteurswet uit tot bouwwerken. Eerst kregen architecten alleen de exploitatierechten – zeg maar de commerciële kant van het auteursrecht - pas in 1931 kwam daar het persoonlijkheidsrecht bij, het recht om zich te verzetten tegen aantasting van de eigen creaties. Dit laatste recht is onvervreemdbaar: welke afspraken architect en opdrachtgever zwart op wit ook maken, de architect kan altijd naar de rechter stappen bij ‘misvorming, verminking of andere aantasting, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker’. Tegen ‘gewone’ wijzigingen kan de architect zich alleen verzetten als dat niet in strijd is met de redelijkheid. Dat betekent collegiaal overleg en een afweging van belangen, desnoods door de rechter. Tot voor kort wonnen architecten alleen rechtszaken over de verminking van een gebouw, ook gedeeltelijke sloop werd soms als zodanig aangemerkt. Totale sloop was altijd wel toegestaan: er bleef niets over dat de goed naam van de maker aantastte. Vorig jaar doorbrak Bonnema dit voorbehoud: in hoger beroep wist hij de sloop van zijn Emmeloordse verzorgingsflat ‘De Golfslag’ tegen te houden.Veel naoorlogse gebouwen zullen de komende jaren meer of minder ingrijpend onder het mes gaan. Met de recente verlenging van het auteursrecht tot zeventig jaar na de dood van de schepper, zijn deze bouwwerken bij een goede gezondheid van de architect tot ver in de 22ste eeuw beschermd, stelt professor Adriaansens in zijn boek Auteursrecht van de architect. En dat zullen we weten. Steeds meer functioneert het auteursrecht als ‘voorbescherming’: gebouwen krijgen de tijd om oud genoeg te worden voor de monumentenwet. Met het auteursrecht in de hand kunnen architecten modieuze aanpassingen van hun ontwerpen tegenhouden. Zo redde Van Mourik het Tilburgse bankgebouw dat hij begin jaren zeventig ontwierp van voorzetgevels en andere frutsels die Wim Quist desgevraagd omschreef als ‘verloedering van de beroepsuitoefening’. Maar er zijn ook belangrijke nadelen, zoals de verdergaande juridisering van de architectuur, het prijsopdrijvende effect van proceskosten en schikkingen, de toenemende gevoeligheid voor chantage en powerplay, en de conserverende werking die zich niet beperkt tot het gebouw in engere zin maar zich uitstrekt tot de wijde stedenbouwkundige omgeving. De macht van de architectonische elite zal verder toenemen, want rechters maken gretig gebruik van ‘deskundigenberichten’. Met het auteursrecht in de hand kunnen architecten onwelgevallige foto’s van hun gebouwen verbieden – wat ze in architectuurbladen steeds vaker doen – en ze kunnen geld eisen voor de afbeelding van hun gebouw - wat nog niet gangbaar is. Kunstenaars doen dat laatste al wel, en met toenemend succes. Krantenuitgevers en televisie-omroepen hebben zich middels contracten verplicht om te betalen voor foto’s en filmbeelden van openbare kunstwerken. Ook op een ander punt is vergelijking met de auteursrechtelijke eisen van kunstenaars leerzaam. Kunstenaar Peter Struycken wist eind 1998 een expositie van straatkunst onder de arcade van het Nederlands Architectuurinstituut te verbieden. De rechter was het met hem eens dat zijn lichtkunstwerk werd aangetast door de schilderijen op de pilaren. Het verweer van het NAi dat Jo Coenen de arcade juist ontworpen had voor stedelijke activiteiten vond geen genade. Maar wat nu als Coenen op zijn beurt Struycken voor de rechter daagt met de beschuldiging dat diens kunstwerk de essentie van Coenens ontwerp – een stedelijk podium – onderuithaalt? Een heilloze weg, lijkt mij. De openbaarheid van het publieke domein leent zich niet voor auteursrechtelijke monopolisering, of dat nu van kunstenaars of van architecten is.

Woonkeur: tuttigheid troef?

Bouw, 1 juli 2000

Architecten en stedenbouwers krijgen steeds meer normen op hun tekentafel. Is ontwerpen in dit woud van regels en eisen nog wel mogelijk? ‘Poldernormen’ is een serie over de oprukkende normering. Deze maand: Woonkeur.De overheid treedt terug, de strenge bovenmeester heeft plaatsgemaakt voor de welwillende regisseur. Want burgers laten zich niet meer dwingend voorschrijven hoe ze moeten leven en wonen. Via de achterdeur rukken echter nieuwe normen op. In april is de WoonKeur gepresenteerd, een certificaat voor woningen die voldoen aan een boekwerk met regels. Deze nieuwe normen komen niet van de overheid, maar van consumentenorganisaties en belangengroepen. De WoonKeur is een vrijwillig aan te vragen certificaat, compleet met een certificerende instelling, controleurs en een logo. De normen zijn afkomstig van vier handboeken die in de jaren negentig werden geïntroduceerd: het Politiekeurmerk (veiligheid), het Seniorenlabel (ouderen), het Handboek voor Toegankelijkheid (gehandicapten) en de VAC-kwaliteitswijzer (huisvrouwen). De 750 eisen zijn op een rij gezet, de dubbele zijn geschrapt, over enkele conflicterende normen zijn compromissen gesloten en het geheel is in een ringband gestopt. Het initiatief voor de WoonKeur is afkomstig van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV), die de komende jaren vijftien voorbeeldprojecten van schets tot oplevering zal volgen. Alle betrokkenen haasten zich om te benadrukken dat de ontwerpvrijheid van de architecten niet wordt ingeperkt. Alleen Cees Meijer van ‘Consument en Veiligheid’ zegt in de begeleidende folder opgeruimd: ‘Als de schoonheid er soms een beetje bij inschiet is dat niet voor niets, open trappen en gladde vloeren zijn onverantwoord, al was het alleen maar tegenover het bezoek.’ Maar gaat het echt alleen om neutrale eisen als de kwaliteit van het hang- en sluitwerk, de plaatsing van de stopcontacten en de veiligheid van de gangen? En bovendien: hoe neutraal kan een eis eigenlijk zijn?Maarten Wijk, Delfts hoogleraar Toegankelijkheid, bagatelliseert de inperking van de ontwerper: ‘Wild Wonen? Prima! Witte Schimmel, waarom ook niet! Zelfs staatsarchitectuur is bespreekbaar, maar in elk geval met een collectieve, Zwitserleven-dekking, het WoonKeur dus.’ De pretenties reiken ver: ‘De eisen uit WoonKeur behoeden de individuele consument voor ontwerpfouten die nu of in de toekomst ongemak kunnen opleveren. WoonKeur zorgt ook voor latere generaties.’ Om die pretenties waar te maken stelt het keurmerk hoge eisen. Van deze normen gaat weldegelijk een sterke sturing uit. Neem de binnentrap. Deze mag niet langer in de woonkamer uitkomen en moet bovendien worden uitgevoerd als een rechte steektrap met twee leuningen. Of de bergingen. Deze moeten een oppervlakte hebben van minstens tien procent van de woning, met een minimum van zes vierkante meter en een breedte van minstens twee meter. Verder mag de aanbouw maximaal anderhalve meter uit de gevel steken. Ook de stedelijke omgeving wordt beïnvloed door de WoonKeur: de Vinex-locatie lijkt tot norm verheven. De auto moet voor de deur geparkeerd kunnen worden of op een parkeerterreintje van maximaal twintig parkeerplaatsen. Een woongebouw mag maximaal vijftig woningen tellen of moet opgedeeld zijn in compartimenten van die omvang. In de WoonKeur zijn, naast het basispakket, een drietal pluspakketten geformuleerd. Deze gaan een stap verder. Het pluspakket Gebruikskwaliteit eist bouwblokken van maximaal tachtig meter. Het pluspakket Veiligheid eist bij laagbouw rijen van maximaal twintig aaneengesloten woningen, de voorkeur gaat uit naar tien. Woongebouwen mogen ‘over het algemeen’ niet hoger zijn dan vijf woonlagen. Maar in de beste Vinex-traditie is er een uitzondering: ‘Beperkt toegepast zijn hogere woongebouwen als stedenbouwkundige accenten toegestaan.’ Zitbanken moeten minimaal vijftien meter van een woning staan zodat de overlast beperkt blijft als de bank onverhoopt een ‘hangplek’ wordt. Het is geen grote verrassing dat de BNA geen voorstander is van het nieuwe keurmerk. Arjen Molendijk, beleidsmedewerker Techniek en Organisatie: ‘Zo’n keurmerk creëert pseudo-normen naast het Bouwbesluit. Bovendien is het een optelsom, terwijl je per situatie een optimum moet bereiken. Wij professionals hebben geen behoefte aan een versimpeling van de werkelijkheid, we kunnen in meer dimensies tegelijk denken.’Niemand kan de WoonKeur dwingend voorschrijven, maar dat hoeft ook niet. Haar uitwerking is sluipenderwijs misschien wel veel effectiever. In eerste instantie zullen woningcorporaties hun invloed aanwenden om zo’n certificaat te eisen voor hun woningen. Zij zijn gewend om op lange termijn te denken, argumenten als levensduurverlenging spelen bij hen een grote rol. Bovendien waren ze direct betrokken bij de ontwikkeling van de WoonKeur. Wat er in de vrije sector gebeurt, is moeilijker te voorspellen. Vast staat wel dat consumenten steeds meer hechten aan zekerheid, precies de waarde die een keurmerk kan bieden. Stel dat kopers in de toekomst op het certificaat gaan letten bij de aanschaf van een woning en dat een goedgekeurd huis daardoor meer waard wordt. Projectontwikkelaars zullen dit signaal snel oppikken en, onder verwijzing naar ‘de markt’, de eisen dwingend opleggen aan architecten. Ook langs andere wegen kan de WoonKeur aan invloed winnen, bijvoorbeeld via lagere verzekeringspremies. Als je woning voorzien is van het Politiekeurmerk krijg je nu al tien tot vijftien procent korting. Ook de hypotheekverstrekkers zouden het, om zekerheid op langere termijn te verwerven, als aanvullende eis kunnen stellen. Zelfs de Arbo-wetgeving zou wel eens een steuntje in de rug kunnen betekenen, bijvoorbeeld in verband met de vraag naar goedgekeurde telewerkplekken (norm W.12.1 uit het pluspakket Gebruikskwaliteit). ‘Als mensen verstandig zijn kiezen ze een WoonKeurwoning’, zegt Ed Nolte van de koepel van woningcorporaties nu al dreigend, ‘want anders krijgen ze straks misschien geen thuishulp omdat hun douche en de slaapkamer niet aan de Arbo-eisen voldoen.’ En zo dringt de regeldrift steeds verder door in onze privélevens.De grote vraag is of WoonKeur haar claim – consumenten nu en in de toekomst meer vrijheden bieden – waar kan maken. Zijn WoonKeurwoningen inderdaad flexibel en kunnen ze over dertig jaar makkelijk worden aangepast aan nieuwe eisen en nieuwe bewoners? Elk consumentenonderzoek laat zien dat mensen meer ruimte willen, ruimte die ze bovendien zelf kunnen indelen. Vooroorlogse huizen zijn populair vanwege de hoge plafonds, niet vanwege het hang - en sluitwerk. De WoonKeur verhoogt het plafond van 2,40 meter naar 2,60. Tenminste als het de woonkamer betreft, voor de slaapkamers geldt nog gewoon 2,40 meter. De bouwwereld zal er waarschijnlijk als de kippen bij zijn om deze minimumhoogtes op te vatten als maxima, benepenheid bestrijd je namelijk niet met een keurmerk. En zo blijven we kippenhokken bouwen.  

icon

Poten af van Ponti

Bouw, 1 februari 2005

Gio Ponti schonk Eindhoven in 1969 een schitterend juweel: de Bijenkorf. Precies een kwart eeuw later werd dit kunstwerk verkracht door een andere Italiaanse architect van naam.

icon

De parkeergarage van Gehry

Bouw, 1 april 2004

Los Angeles heeft sinds oktober een nieuw icoon: Walt Disney Concert Hall. Architectonisch verdient de schepping van Frank Gehry alle lof, maar de pretentie dat dit gebouw flaneerders naar het centrum van LA zal trekken, is schromelijk overdreven.

icon

Niet zo, maar zo

Bouw, 1 december 2003

Nederland raakt overwoekerd met kunstwerken. Bureau Geen Kunst pleit voor respect voor de leegte en voor grote terughoudendheid bij nieuwe kunstwerken in de openbare ruimte.

Het Dorp

Bouw, 1 september 2002

Bouwers kijken liefst vooruit. Toch is het noodzakelijk om af en toe terug te kijken, al is het maar om vanuit het verleden een nieuw licht te laten schijnen over het heden. De serie ‘na dato’ onderzoekt vergeten episodes uit de bouwgeschiedenis. Deze maand: Het Dorp.De plattegrond bij de ingang van Het Dorp is oud want hij vermeldt nog het Aral-tankstation dat in 1993 is afgebroken. Ook andere voorzieningen staan nog wel op de kaart, maar zijn in werkelijkheid al lang verdwenen: de grote loods van de sociale werkvoorziening, het ANWB-kantoor, het postkantoor, de personeelsflat. Het wegvallen van die voorzieningen is een gevoelige slag voor Het Dorp, Nederlands bekendste woonvoorziening voor lichamelijke gehandicapten. Er komen nauwelijks meer mensen van buiten en zo wordt Het Dorp steeds meer een getto in plaats van de beoogde volwaardige wijk van Arnhem. De supermarkt en de kapsalon bestaan nog wel, maar zij trekken bijna alleen bewoners en moeten met kunst- en vliegwerk overeind worden gehouden.De sluitingen zijn te wijten aan een complex van factoren: aangescherpte milieuwetgeving deed het tankstation de das om, het personeel wilde liever in de stad wonen, het steeds zwaarder worden van de handicaps zorgde voor sluiting van de werkvoorziening. Maar ook de gekozen locatie speelde een grote rol: Het Dorp ligt ingeklemd tussen een vierbaansweg en een spoorlijn, stedenbouwkundig was het daardoor van het begin af aan een geïsoleerde wijk. Tegenwoordig wordt die isolatie nog eens extra benadrukt door de dichtgemetselde ramen van het voormalige ANWB-kantoor en van de tankshop, de gebouwen fungeren nu onbedoeld als muur om Het Dorp. Er was nog een tweede bezwaar aan het terrein waarop Het Dorp moest verrijzen: het is sterk geaccidenteerd en wie gaat er nu een gehandicaptendorp bouwen op een helling? Dit tweede nadeel is door Van den Broek en Bakema echter verbluffend slim opgelost. Toen het bureau in 1963 - een half jaar na Mies Bouwmans tv-actie ‘Open Het Dorp’ - de opdracht kreeg voor de bouw van minstens driehonderd woningen voor gehandicapten, begon het met het ontwerp van een module van 24 vierkante meter. Deze oppervlakte stuitte aanvankelijk op grote bezwaren: het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid vond 16 vierkante meter, de standaardgrootte in een verpleeghuis, genoeg. Om de voorzitter van de ziekenhuiscommissie te overtuigen werd met plakband de contour van een woning op de grond uitgezet en mocht hij in een rolstoel proberen of het kleiner kon. Nee dus.De modules werden vervolgens gegroepeerd: negen bewoners, een badruimte, een trefpunt en een werkruimte voor een 'dogela' (Dorpsgemeenschapsleidster Arnhem, ze mocht geen zuster heten want dat deed aan een verpleeghuis denken). In de eerste maquettes zijn de woningen geclusterd rond de werkruimte. Later werden de modules op een rijtje gelegd en kwamen ze aan een overdekte straat te liggen: elke woning had zo een eigen voordeur die de privacy waarborgde. Als je naar het trefpunt of naar de badkamer wilde - de woningen hadden slechts een piepkleine natte cel - dan moest je de straat over. Het idee van de binnenstraten werd systematisch doorgevoerd: op de plaats waar het terrein daalde, werd onder de straat een tweede straat met modules gelegd, et cetera. Op het einde van het terrein lagen vier verdiepingen op elkaar, onderling verbonden met liften: het hoogteverschil was opgelost. In totaal werden 450 woningen gebouwd, verdeeld over acht 'fasen' van verschillende omvang. Conform de filosofie van het modernisme werd de functie van de ruimtes aan de buitenkant leesbaar gemaakt. Door het geaccidenteerde terrein kon je op de daken kijken, dus moest ook de vijfde gevel de onderliggende functies weerspiegelen. De straten werden lager gemaakt dan de woningen, 2 meter en 14,5 centimeter om precies te zijn, eigenlijk meer een lage gang dan een straat. Uitvoerend architect Van der Vet was een man van ijzeren consequentie: ook de onderste straten - waarvan je het dak helemaal niet kon zien - kregen een plafond van 2,145 meter, de extra hoogte verborg hij achter een loos plafond.Het waren de jaren zestig en Van der Vet combineerde het modernisme met de ontwerpprincipes van oude steden: geen lange zichtlijnen, maar kronkelende straten en pleinen die uitdagen om verder te gaan. In de praktijk betekende dat veel hoeken en donkere gangen. Het asfalt op de grond en de bruine schrootjes tegen het plafond maakten het er niet beter op. Die somberheid gold overigens alleen de binnenstraten, van buiten is Het Dorp kloek en ruim. Alle gebouwen zijn uitgevoerd in een robuuste rode baksteen, bijna zo groot als een klinker. Een gulle gever had er duizenden geschonken en die bleken wonderwel in de weelderig groene omgeving te passen.De wet van de remmende voorsprong zorgde dat Het Dorp begin jaren tachtig te kampen kreeg met leegstand. Geïntegreerd wonen was in heel Nederland de norm geworden: aangepaste huizen midden in een wijk, hulp op maat, kleinschalige woonvormen. De huizen van Het Dorp bleken na vijftien jaar bovendien veel te klein. Van den Broek en Bakema werd gevraagd een renovatieplan te maken voor de woningen, maar uitvoerend architect Jan van Iersel wilde de opdracht alleen aannemen als hij ook de gangen, werkruimtes en trefpunten aan mocht pakken. 'Het idee van de binnenstraten was geweldig, maar ze waren donker en chaotisch, overal stonden rolstoelen', zegt Van Iersel, ‘in de geest van Bakema vond ik het onzinnig om mooie woningen in een slechte omgeving te maken.’ Hij kreeg zijn zin. Van Iersels aanpak was eenvoudig: voeg twee modules samen tot een. Maar de geschiedenis herhaalde zich: het College van Ziekenhuisvoorzieningen vond de woningen te groot worden, bovendien dacht men in 1987 dat 'een voorziening als Het Dorp in de toekomst niet meer nodig zal zijn.' Maar het ministerie, inmiddels WVC geheten, legde het negatieve advies naast zich neer. Het budget werd zelfs ruim verdubbeld tot 27,5 miljoen gulden, bijna net zo veel als de oorspronkelijke stichtingskosten. Het Dorp legde er zelf nog eens tien miljoen bij.De oude woningen, badkamers en werkruimtes werden samengevoegd tot woningen van 48 vierkante meter, de trefpunten bestonden al uit twee units en konden direct worden verbouwd. Per 27 woningen voegde Van Iersel een grote gemeenschappelijke ruimte toe om te eten en te verblijven: het restopunt. De nieuwe groepsgrootte was vanwege bezuinigingen al in de jaren zeventig ontstaan, de bouwkundige structuur werd daarmee nu in overeenstemming gebracht. De driehoekige restopunten zijn van buiten eigenlijk de enige zichtbare ingreep in het oorspronkelijke ontwerp. Vormtaal en materiaalgebruik blijven echter dicht bij het origineel, achteraf had Van Iersel misschien wel een groter contrast willen aanbrengen tussen oud en nieuw. 'Maar ja, ik heb het belangrijk gevonden om de bewoners niet op te schepen met mijn architectonische vormwil.' In de verdubbelde woningen kon Van Iersel een keuken kwijt en een grote natte cel waarin hij een dubbele oplaadplek voor rolstoelen maakte: 'Als mensen gaan samenwonen hoeven ze niet meer te verhuizen.' De obstakelvrije gangen werden door Van Iersel verder opengemaakt: berghokken zijn opgeruimd, zichtlijnen waar mogelijk hersteld en lichtbakken boven alle voordeuren moeten de somberte verdrijven. Op de grond maakte het asfalt plaats voor een lichtgrijze gietvloer, het plafond kreeg een richtingloze berkenhouten betimmering. Verhoging van het plafond tot 2 meter 60 bleek helaas te kostbaar omdat dan alle leidingstraten verplaatst moesten worden.Op punten waar de zichtlijn lang genoeg is geworden en waar aan een van beide zijden voldoende glas is, heb je nu eindelijk het gevoel dat je door een echte straat loopt. Dat effect wordt versterkt door de snelheden die bewoners met hun invalidenwagens in de binnenstraten weten te halen. Het woongedeelte van Het Dorp is weer geheel bij de tijd. Van Iersel zou graag nog verdergaan met de renovatie, er is al een centrumplan opgesteld om de entree van Het Dorp te veranderen. 'De levendigheid is enorm afgenomen, daarom moet je de resterende gemeenschappelijke functies - zoals het café, de fietsenwerkplaats en de twee activiteitencentra - concentreren aan de Dorpsbrink. De personeelsflat, waar nu kantoren in zitten, moet deels weg, die stond daar altijd al verkeerd in verband met de bezonning van het plein. Door de relatie met de wijk aan de overkant te verbeteren kan tegelijk ook de stedenbouwkundige isolatie worden verminderd.' Van Iersel heeft weinig hoop dat het tot uitvoering komt: 'Sinds Het Dorp is opgegaan in het grotere verband van de Siza Dorp Groep lijkt de pioniersgeest verdwenen.' Weinig hoop biedt ook het recente onderzoek van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Het NIZW constateerde dat de behoefte aan intensieve zorg in Het Dorp toeneemt en dat de oorspronkelijke functie - zelfstandig wonen - minder belangrijk wordt. Het bestuur van de Siza Dorp Groep beraadt zich nu op 'differentiatie van zorg en accommodatie', maar de richting lijkt onvermijdelijk: Het Dorp wordt een gespecialiseerde instelling in plaats van een gewone wijk van Arnhem.Literatuur: Het Dorp van binnen en buiten 1962-1997, Harry Dietz

Corporatiestrijd in Lelystad

Bouw, 1 juni 2002

Bouwers kijken liefst vooruit. Toch is het noodzakelijk om af en toe terug te kijken, al is het maar om vanuit het verleden een nieuw licht te laten schijnen over het heden. De serie ‘na dato’ onderzoekt vergeten episodes uit de bouwgeschiedenis. Deze maand: de corporaties van LelystadWie station Lelystad aan de westkant verlaat, stuit op een zandvlakte met betonskeletten van rijtjeshuizen, grote zandhopen en grommende draglines. Even denk je aan een Vinex-locatie in aanbouw, maar als je verder loopt zie je het verval: resten behang op slaapkamermuren, afbladderende schrootjeswanden, een stuk vitrage dat wappert in de wind. De 708 huizen van Schouw-Oost zaten vol asbest, daarom gaat de hele buurt tegen de vlakte. Schouw-Oost was een van de vele molenstenen die christelijke woningcorporatie De Opdracht om haar nek had hangen. WBL, de algemene woningcorporatie van Lelystad, had haar zaken beter voor elkaar: betere woningen, minder leegstand. Geen wonder, vond De Opdracht: zij had de slechte woningen in haar maag gesplitst gekregen door WBL. Onzin, vond WBL, De Opdracht was zelf bij de verdeling geweest en had ook nee kunnen zeggen, de problemen van De Opdracht waren gewoon te wijten aan haar zwalkende koers.Verzuilde reflex Op de tekentafels zou Lelystad de modernste stad van Nederland worden, deze New Town zou de voordelen van het suburbane leven combineren met een stedelijk voorzieningenniveau. Ook de bouw werd rationeel ter hand genomen: alle macht kwam bij de Rijksdienst IJsselmeerpolders te liggen. Die was niet alleen verantwoordelijk voor het stedenbouwkundig plan en het ontwerp van de huizen, maar ook voor de financiering. Eind jaren zestig werden de eerste 2.230 woningen uit eigen zak, dat wil zeggen uit de kas van Verkeer en Waterstaat, betaald. Later kwam er een 'rijkswoningbouwstichting' met bestuurders die werden aangesteld door het kabinet. Niks maatschappelijk middenveld dus, gewoon gecentraliseerde macht. In de loop van de jaren zeventig werd Lelystad een normale stad: de directeur van de Rijksdienst mocht niet langer tevens landdrost spelen, er kwam een gemeentebestuur met een college van B en W en er moest een gewone woningbouwcorporatie komen. Eén woningcorporatie leek voldoende, zo groot was Lelystad nu ook weer niet. In 1976 ging een groepje PvdA’ers aan de slag met de vorming van Woningbouwvereniging Lelystad (WBL). Omdat ze wel inzagen dat een geheel rode corporatie niet acceptabel was, trokken ze ook een VVD- en een CDA-bestuurder aan. Het was de tijd van de punk, het vechtkabinet van Den Uyl, de Molukse treinkapingen, maar toch dook plotseling de verzuilde reflex op: naast een corporatie op algemene grondslag moest er ook een christelijke corporatie komen. Daarbij speelde de NCIV, de christelijke koepel van corporaties, een belangrijke rol: hoe meer woningen bij christelijke corporaties, des te meer geld en macht. Lokale christelijke bestuurders, zonder ervaring in de bouwwereld, richtten toen De Opdracht op. Ondertussen was WBL er al in geslaagd om Berend Doorten aan te trekken, de spil van de Rijksdienst IJsselmeerpolders. ‘Ik heb de halve stad gebouwd', zegt hij zonder valse bescheidenheid. Doortens oordeel speelde een grote rol bij de keuze van de buurten die WBL uit de boedel wilde hebben. Zo koos WBL de buurt Grijze Kempenaar - genoemd naar de grijze betonstenen - ook al had deze buurt een slechte naam omdat er zeventig procent Amsterdammers woonde, vooral stadsvernieuwingsurgenten uit de Kinkerbuurt en Indische Buurt. Doorten: 'Kijk, met Amsterdammers moet je om kunnen en willen gaan, en daarbij merkte ik dat er een goede sfeer hing. Dat is ook gebleken, zelfs in de tijden van leegstand bleef de buurt stabiel.' Toch kreeg ook WBL haar portie problemen: zij werd de eigenaar van 131 HAT-eenheden, de Tjalk-flats. De Opdracht wilde deze flats niet hebben, want ze vreesde dat die jongeren al ras zouden gaan hokken en dat strookte niet met haar christelijke grondslag. Juist de Tjalk-flats werden het eerste probleem van Lelystad: inbraken, geweld,verpaupering, brandstichting. De HAT-eenheden zijn nooit allemaal verhuurd geraakt, en in 1983 besloot de WBL al om verdere verhuur te staken en de bewoners uit te plaatsen. Twee jaar later was het complex leeg en nog twee jaar later was er genoeg geld om het te verbouwen tot seniorenwoningen.Revolutionaire ramp WBL kampte eerder met leegstand dan De Opdracht en dat bleek louterend te werken. Terwijl WBL een rigoureus beleid uitzette met de Kniknotitie - die een knik in de leegstand teweeg moest brengen - modderde De Opdracht door. Met de mond onderschreef ze het beleid van WBL - liever leegstand dan negatieve inplaatsing - maar in de praktijk kon iedereen die dat wilde bij hen een woning huren. ‘De Telegraaf kopte dat de Reclassering al haar klantjes in Lelystad dumpte, en achteraf moet je toegeven dat dat klopte’, zegt Arend Heidenrijk die indertijd als woonmaatschappelijk werker voor De Opdracht werkte. ‘Huurders die bij ons aanklopten en die we liever niet wilden, adviseerden we om eens bij De Opdracht te gaan kijken’ zegt voormalig WBL’er Rita Hartmans. Veelvuldige wisselingen in het management van De Opdracht verergerden de zwalkende koers. En dan waren er de problemen met de technische staat van de woningen. De hemelwaterafvoerloze huizen in de wijken Jol en Galjoen, alle 737 van De Opdracht, trokken vlak na de oplevering horden belangstellenden uit binnen- en buitenland. Al snel bleek het revolutionaire systeem een ramp. De Opdracht claimde bij de Rijksdienst IJsselmeerpolders veertig miljoen gulden voor achterstallig onderhoud, uiteindelijk kreeg ze via de rechter tien miljoen. Langzaam zakte De Opdracht steeds verder weg. ‘Als we via advertenties een goede potentiële huurder kregen, dan brachten we hem met de auto naar onze woningen en vermeden we angstvallig de verloederde buurten van De Opdracht’, vertelt Hartmans. In 1992 werd De Opdracht met geld van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting gesaneerd. ‘Meteen daarna hebben we hier op het stadhuis gezegd: we moeten proberen om tot één sterke coöperatie te komen’, zegt wethouder Bas Jan van Bochove. De CDA-wethouder was de ideale man om de corporaties zo ver te krijgen: zijn aantreden bij de dienst Volkshuisvesting doorbrak het enorme wantrouwen dat De Opdracht voelde voor een ambtelijke dienst die werd bevolkt door ex-WBL’ers. Toch duurde het vijf volle jaren voor het zover was. ‘Ze praatten als doven met de ruggen naar elkaar toe’, zegt Van Bochove op zijn laatste werkdag in Lelystad. Na twaalf jaar wethouderschap vertrok hij vorige mand naar de Tweede Kamer. Sterke druk vanuit het ministerie van VROM plus de belofte van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting om nog een tweede maal financiële steun te geven aan De Opdracht, leidden in 1997 tot een fusie. Of eigenlijk tot een liquidatie van De Opdracht: de WBL bleef als toegelaten instelling bestaan, maar ging voor de goede vrede verder onder naam Centrada. Inmiddels is Centrada een strategische alliantie aangegaan binnen Lieven de Key.Voordelen van het vijanddenken Was het Lelystad anders vergaan als er, zoals gepland, gewoon één corporatie was gekomen? ‘We hadden de problemen effectiever aan kunnen pakken’, zegt Bochove, ‘maar slechts marginaal. De gigantische leegstand kwam natuurlijk in de eerste plaats door de bouw van Almere, de economische crisis en de veel te late aanleg van spoor en snelweg.’ Berend Doorten, die meteen na de fusie met de VUT ging, twijfelt: ‘Ik moet er niet aan denken dat we indertijd nog tweemaal zo snel een organisatie uit de grond hadden moeten trekken.’ En Heidenrijk en Hartmans, inmiddels allebei overtuigde Centrada’ers, zeggen terugblikkend dat de corporaties elkaar juist scherp hielden: ‘Elke maand keek je naar de leegstandscijfers, je wilde het vooral niet slechter doen dan de vijand.’ 

icon

Flatneurose

Bouw, 1 december 2001

Voor de oorlog waren flats bestemd voor mensen met geld, pas tijdens de wederopbouw werd het een massaproduct. Het begrip flatneurose raakte in zwang, vooral de galerijflat kreeg al snel een slechte reputatie.

  • Taal / Language

    • Nederlands
    • English
    • Deutsch
    • Français
  • Boeken

    • Naar een alzijdig station
    • Stedelijke vraagstukken, veerkrachtige oplossingen
    • Ruimte voor de Amsterdamse binnenstad
    • Asfaltreizen – Een verkenning van de snelweg
    • Binckhorst Magazine
    • De marktgids voor Amsterdam
    • De mobiele stad – Over de wisselwerking van stad, spoor en snelweg
    • De Ronde van U.
    • De vierkante meter
    • Eigen baas – Kort & krachtig
    • Eindhoven Hoofdstad
    • Groeten uit Vinexland
    • Handboek Eigen Baas
    • Het land van Lely – Reisboek in 103 stukken
    • Kruispunt Utrecht
    • Kunstwerken & Kunstwerken
    • Lelysteden – Een associatieve reisgids
    • Onder Weg!
    • Snelweg x Stad
    • Streetwise Rotterdam
    • Turtle 1 – De auto uit Afrika
    • Wij zijn goed
  • Kranten en tijdschriften

      Bouw
  • Projecten

    • Luchtplaats
    • Rotondologisch Genootschap
    • Streetwise Rotterdam
    • Het Marktmanifest
    • Welkom in Control Space
    • Zinloze mobiliteit
    • Nederland een eigen berg!
    • Amsterdam op kousenvoeten
    • De Eindhovense Demer
  • Onderwerpen

    • Asfalt
    • Dingen
    • Freelancen
    • Kunst
    • Landschap
    • Onderkant
    • Rotondologie
    • Stad
  • Series

    • De kust
    • De lunch
    • De markten van Amsterdam
    • De mobimens
    • De telefooncel
    • Dossier A2
    • Dossier A4
    • Dossier A10
    • Dwars kijken
    • Get your kicks on the E3
    • Groeten uit Vinexland
    • Het ontwerp
    • Het product
    • IJ-tje
    • Na dato
    • Noord-Amsterdam
    • Poldernormen
    • Rond Brussel
    • Sloop
    • Stedenatlas
    • Strijd om de ruimte
    • Tand des tijds
    • Turtle 1
    • Wat doet dat daar
    • Weststrook
    • Zinloze mobiliteit
  • Trefwoorden

    • Aids
    • Amsterdam
    • Architectuur
    • Auteursrecht
    • Auto
    • Bajes
    • Bedrijventerrein
    • Berlin
    • Brussel
    • China
    • Drugs
    • Eindhoven
    • Fietsen
    • Ghana
    • India
    • Luchthaven
    • Markt
    • Monumenten
    • Ontwerpen
    • Openbare ruimte
    • Psychiatrie
    • Rotterdam
    • Schiphol
    • Shopping
    • Snelweg
    • Teksten voor fotoboeken
    • Toerisme
    • Verboden toegang
    • Verrommeling
    • Vinex
    • Wegen
  • Genres

    • Audio
    • Boek
    • Column
    • Essay
    • Film
    • Lezing
    • Notitie
    • Ontwerp
    • Portret
    • Recensie
    • Reportage
  • Jaren

    • 2019
    • 2018
    • 2017
    • 2016
    • 2015
    • 2014
    • 2013
    • 2012
    • 2011
    • 2010
    • 2009
    • 2008
    • 2007
    • 2006
    • 2005
    • 2004
    • 2003
    • 2002
    • 2001
    • 2000
    • 1999
    • 1998
    • 1997
    • 1996
    • 1995
    • 1994
    • 1993
    • 1992
    • 1990

    • Copyright 2014 Venus Premium Magazine Theme All Right Reserved.
      Back to top